Op de eerste dag van de tweede maand in het tweede jaar na de uittocht uit Egypte, terwijl Mozes zich bevond in de tabernakel in het kamp van Israël in de woestijn op het schiereiland Sinaï, gaf de HERE hem de volgende opdracht: ‘Houd een telling onder de mannen van twintig jaar en ouder die geschikt zijn om in het leger van Israël te vechten, ingedeeld naar hun stammen en families. U en Aäron hebben de leiding van de telling en één man uit elke stam zal u assisteren: voor de stam Ruben: Elisur, zoon van Sedeür. Voor de stam Simeon: Selumiël, zoon van Surisaddai. Voor de stam Juda: Nachson, zoon van Amminadab. Voor de stam Issachar: Netanel, zoon van Suar. Voor de stam Zebulon: Eliab, zoon van Chelon. Voor de stam Efraïm, zoon van Jozef: Elisama, zoon van Ammihud. Voor de stam Manasse, zoon van Jozef: Gamliël, zoon van Pedasur. Voor de stam Benjamin: Abidan, zoon van Gidoni. Voor de stam Dan: Achiëzer, zoon van Ammisaddai. Voor de stam Aser: Pagiël, zoon van Ochran. Voor de stam Gad: Eljasaf, zoon van Deüel. Voor de stam Naftali: Achira, zoon van Enan.’
Lees Numeri 1
Luisteren Numeri 1
Delen
Alle vertalingen vergelijken: Numeri 1:1-15
Sla Bijbelteksten op, lees offline, bekijk onderwijsvideo's en meer!
Thuisscherm
Bijbel
Leesplannen
Video's