Klaagliederen 3:46-66

Klaagliederen 3:46-66 HTB

Onze vijanden hebben dreigende taal tegen ons gesproken. Wij zijn bang, want wij zitten in de val, verlaten en vernietigd zijn wij. Dag en nacht moet ik huilen, omdat de meisjes van mijn volk vernederd zijn. Ik huil onophoudelijk, wanneer zal de HERE vanuit de hemel weer naar ons omzien? Mijn hart breekt als ik zie wat er met de vrouwen uit Jeruzalem gebeurt. Mijn vijanden heb ik nooit kwaad gedaan, toch joegen ze achter mij aan alsof ik een vogel was. Zij gooiden mij in een waterput en bekogelden mij daarna met stenen. Het water reikte tot boven mijn hoofd en ik dacht dat mijn laatste uur had geslagen. Maar vanuit die diepe waterput riep ik uw naam aan, HERE, en U luisterde naar mij! U hoorde mijn smeekbeden en zag mijn tranen! Ja, U kwam toen ik vertwijfeld schreeuwde en U zei mij dat ik niet bang hoefde te zijn. Here, U bent mijn raadsman! Verdedig mijn zaak! Want U hebt mijn leven verlost. U hebt gezien wat een onrecht zij mij aandeden, wees mijn rechter om mijn gelijk te bewijzen. U hebt gezien welke valse plannen mijn vijanden tegen mij smeedden. U hebt gehoord hoe zij mij beledigden, HERE, hoe zij over mij roddelden en fluisterend hun plannen beraamden. Kijk eens hoe zij lachen en zingen en mij in hun lied belachelijk maken. Och HERE, vergeld toch al het kwaad dat zij mij hebben aangedaan. Vervloek hen en maak hen wanhopig, HERE. Zet een felle achtervolging op hen in en vaag hen weg onder de hemel van de HERE.