Klaagliederen 3:19-33

Klaagliederen 3:19-33 NBG51

Gedenk aan mijn ellende en omzwerving, aan de alsem en het vergif. Zo vaak mijn ziel dit gedenkt, buigt zij zich neder in mij. Dit zal ik mij te binnen brengen, daarom zal ik hopen: Het zijn de gunstbewijzen des HEREN, dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw, groot is uw trouw! Mijn ziel zegt: Mijn deel is de HERE, daarom zal ik op Hem hopen. Goed is de HERE voor wie Hem verwachten, voor de ziel die Hem zoekt; goed is het, in stilheid te wachten op het heil des HEREN; goed is het voor de man, dat hij een juk in zijn jeugd draagt. Hij zitte eenzaam en zwijge stil, als Hij het hem heeft opgelegd. Hij drukke zijn mond in het stof, misschien is er hoop. Hij biede de wang aan wie hem slaat, hij worde verzadigd van smaad. Want niet voor eeuwig verstoot de Here. Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zich naar de grootheid van zijn gunstbewijzen. Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen.