Klaagliederen 3:19-33

Klaagliederen 3:19-33 HSV

Denk aan mijn ellende en mijn ontheemding, zain aan de alsem en de gal. Mijn ziel denkt er onophoudelijk aan, zain zij buigt zich neer in mij. Dit zal ik ter harte nemen, zain daarom zal ik hopen: Het is de goedertierenheid van de HEERE dat wij niet omgekomen zijn, cheth dat Zijn barmhartigheid niet opgehouden is! Nieuw zijn ze, elke morgen; cheth groot is Uw trouw! Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, cheth daarom zal ik op Hem hopen. Goed is de HEERE voor wie Hem verwacht, teth voor de ziel die Hem zoekt. Goed is het te hopen en stil te wachten teth op het heil van de HEERE. Goed is het voor een man, als hij teth een juk draagt in zijn jeugd. Laat hij eenzaam zitten en zwijgen, jod omdat Hij het hem opgelegd heeft. Laat hij zijn mond in het stof steken: jod misschien is er hoop. Laat hij zijn wang geven aan wie hem slaat, jod laat hij met smaad verzadigd worden. Want niet voor eeuwig verstoot kaph de Heere! Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen kaph naar de grootheid van Zijn goedertierenheid. Want niet van harte verdrukt Hij kaph en bedroeft Hij mensenkinderen.