Prediker 10:8-15

Prediker 10:8-15 NBG51

Wie een kuil graaft, zal er in vallen; en wie een muur doorbreekt, zal door een slang gebeten worden. Wie stenen losbreekt, wordt erdoor gewond; wie hout klooft, loopt daardoor gevaar. Als het ijzer stomp is geworden en men heeft de snede niet gewet, dan moet men zijn krachten meer inspannen, maar het voornaamste om te slagen is wijsheid. Indien een slang bijt vóór de bezwering, dan baat de bezweerder niet. Woorden uit de mond van een wijze zijn innemend, maar de lippen van een dwaas verslinden hemzelf. Het begin der woorden uit zijn mond is onverstand, en het einde van zijn spreken is verderfelijke domheid. De dwaas is het, die vele woorden gebruikt – de mens weet niet, wat er geschiedt, en wie zal hem te kennen geven wat er na hem geschieden zal? Het zwoegen van de dwaas mat hem af, omdat hij de weg naar de stad niet weet.