Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;
Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.
Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.
De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.
Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.
HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.
Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.
Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.
Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.
Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.
De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.
Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.
Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.
Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.
Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.
De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.
Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.
De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.
Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.
Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.
Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.
Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.
Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.
Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.