En er werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, geleid, om met Hem gedood te worden.
En toen zij kwamen op de plaats, genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter-, en den ander ter linkerzijde.
En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot.
En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods.
En ook de krijgsknechten, tot Hem komende, bespotten Hem, en brachten Hem edik;
En zeiden: Indien gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven.
En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse, en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN.
En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons.
Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt?
En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.
En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.
En het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde middendoor.
En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest.
Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God, en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig.
En al de scharen, die samengekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen, die geschied waren, keerden wederom, slaande op hun borsten.
En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen, die Hem te zamen gevolgd waren van Galiléa, en zagen dit aan.
En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man,
(Deze had niet mede bewilligd in hun raad en handel) van Arimathéa, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte;
Deze ging tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus.
En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, en legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was.
En het was de dag der voorbereiding, en de sabbat kwam aan.
En ook de vrouwen, die met Hem gekomen waren uit Galiléa, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd.
En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod.