Om middernacht doodde de Heer elke oudste zoon in Egypte. Hij doodde de oudste zoon van de farao die ná hem koning zou worden, tot en met de oudste zoon van de gevangene in de gevangenis. Ook alle eerstgeboren dieren van het vee. De farao en alle Egyptenaren werden 's nachts wakker. Overal in het land werd luid gehuild. Want in elk huis was wel iemand gestorven. De farao liet Mozes en Aäron halen. Hij zei tegen hen: "Maak dat jullie wegkomen uit mijn land! Jullie en alle andere Israëlieten! Ga de Heer aanbidden, zoals jullie hebben gevraagd. Neem ook jullie schapen, koeien en geiten mee, zoals jullie hebben gevraagd. Ga weg! En zegen mij ook." Ook de Egyptenaren smeekten het volk om snel uit het land te vertrekken. Want ze zeiden: "We gaan allemaal dood!" De Israëlieten deden het brooddeeg (waar nog geen gist in zat) in bakpannen. Die wikkelden ze in kleren en zo zetten ze die op hun schouders. Verder deden de Israëlieten wat Mozes en Aäron hadden gezegd: ze vroegen aan de Egyptenaren om zilveren en gouden voorwerpen en om kleren. En de Heer zorgde ervoor dat de Egyptenaren goud, zilver en kleren aan hen meegaven. Zo beroofden de Israëlieten de Egyptenaren. Daarna trokken ze van Raämses naar Sukkot. Het waren ongeveer 600.000 mannen te voet. De [ vrouwen en ] kinderen waren daar nog niet bij meegeteld. Ook trokken er nog allerlei andere mensen met hen mee. Verder heel veel schapen, geiten en koeien. Ze bakten broden van het deeg dat ze uit Egypte hadden meegenomen. Die waren gebakken van deeg zonder gist. Want er was geen tijd geweest om het deeg te laten gisten. Want ze hadden haast, doordat ze uit Egypte waren weggejaagd. Ook was er geen tijd geweest om eten voor onderweg klaar te maken. De Israëlieten hadden 430 jaar in Egypte gewoond. En na 430 jaar, precies op de dag af, vertrok het hele volk van de Heer uit Egypte. De mensen moeten altijd blijven denken aan wat de Heer die nacht voor hen heeft gedaan. Daarom moeten de Israëlieten elk jaar deze nacht vieren. De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Wanneer jullie het Paasfeest vieren, moeten jullie je aan de volgende regels houden: Geen één vreemdeling mag van het paaslam eten. Slaven die door iemand zijn gekocht, mogen er alleen van eten als ze besneden zijn. Vreemdelingen en knechten [ uit een ander land ] mogen er niet van eten. Jullie moeten het paaslam in huis opeten. Jullie mogen er niets van mee naar buiten nemen, het huis uit. Jullie mogen geen één bot van het paaslam breken. Het hele volk van Israël moet dit feest vieren. Als een vreemdeling die bij jullie woont graag voor de Heer het Paasfeest wil vieren, dan mag dat. Maar alleen als hij zich eerst met alle mannen die bij zijn gezin horen, laat besnijden. Pas dán mag hij het Paasfeest meevieren. Want als hij besneden is, telt hij mee als iemand die in het land geboren is. Maar iemand die niet is besneden, mag niet van het paaslam eten. Deze regels gelden voor de Israëlieten én voor de vreemdelingen die bij jullie wonen." De Israëlieten deden alles precies zoals de Heer aan Mozes en Aäron had bevolen. Op die dag nam de Heer het hele volk van Israël uit Egypte mee.
Lees Exodus 12
Luisteren Exodus 12
Delen
Alle vertalingen vergelijken: Exodus 12:29-51
Sla Bijbelteksten op, lees offline, bekijk onderwijsvideo's en meer!
Thuisscherm
Bijbel
Leesplannen
Video's