Vrijheid in Christus (Deel 2/5)Voorbeeld

God kan iedere omstandigheid ten goede keren

"En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn" (Romeinen 8:28, HSV).

Eén van de uitspraken onder het kopje 'Ik ben zeker en veilig' in de 'Wie ik ben in Christus' lijst is gebaseerd op dit Bijbelvers. Lees het een paar keer door. Wat zegt het jou?

Het is belangrijk om op te merken dat dit vers niet zegt dat God de veroorzaker is van al onze omstandigheden, maar dat Hij alle dingen wil laten meewerken ten goede voor ons. Als ons iets ergs overkomt, kunnen we in de verleiding komen God de schuld te geven. Maar dan zouden we de realiteit van Satan negeren en ook het feit dat andere mensen een vrije wil hebben, die ze soms op een slechte manier gebruiken zodat we negatief beïnvloed worden.

Wat dit vers echter belooft, is dat, terwijl wij met Hem samenwerken, Hij ervoor zal zorgen dat Hij alles ten goede zal keren waar we ook doorheen moeten gaan. Dit vers vertelt ons dat God ons met een specifiek doel geroepen heeft en dat geen enkele omstandigheid dat in de weg kan staan.

Neem de tijd om God te danken dat je absoluut veilig bent bij Hem. En dank Hem ook voor het feit dat Hij actief alles laat meewerken ten goede in je leven, zelfs in de moeilijkste omstandigheden.

Wie ik ben in Christus

Ik ben waardevol

Ik verwerp de leugen dat ik waardeloos, onbekwaam, hulpeloos of hopeloos ben. In Christus ben ik zeer waardevol en speciaal. Dit is wie God zegt dat ik ben:

Ik word door God gebruikt in de bediening van de verzoening (2 Korinthe 5:18).

Ik ben Gods medewerker (2 Korinthe 6:1).

Ik ben met Christus in de hemelse gewesten gezeten (Efeze 2:6).

Ik ben Gods maaksel, gemaakt voor goede werken (Efeze 2:10).

Ik kan met vrijmoedigheid en vertrouwen tot God naderen (Efeze 3:12).

Ik ben tegen alles bestand door Hem die mij kracht geeft! (Filippenzen 4:13).

Ik ben niet de grote ‘Ik Ben’, maar door de genade van God ben ik wie ik ben.

(Exodus 3:14; Johannes 8:24, 28, 58; 1 Korinthe 15:10).