Bereid je hart voor op Pasen: Een Bijbelstudie voor de VastentijdVoorbeeld

"Dag 36: De reiniging"
Elk jaar tijdens het Pascha kwamen duizenden Joden uit heel Israël en Judea naar de tempel in Jeruzalem om daar te offeren. Vele mensen moesten een lange reis maken. Daarom kochten ze meestal hun offerdieren in Jeruzalem, liever dan ze mee te sjouwen vanaf hun huis. Dat zou het risico vergroten op een blessure of verwonding waardoor ze ongeschikt zouden zijn als offerdier. Het kwam dus goed uit voor de Joodse aanbidders dat ze hun offers bij aankomst in de tempel konden aankopen. Deze handel echter was ingericht in de Voorhof der Heidenen. Hier kwamen de niet-Joden samen om God te zoeken en te aanbidden. En zo gebeurde het dat deze voorhof tijdens het Pascha gevuld was met vee, veehandelaren en geldwisselaars die vreemde munten wisselden voor Joods geld.
Toen Jezus dat zag, werd Hij boos — zó boos dat Hij de tafels omgooide en de handel verbood. Waarom deed Hij dat? Probeerden de handelaren niet gewoon deze reizigers te helpen om God te aanbidden? Misschien. Maar ze deden het wel ten koste van hen die uit “alle naties” kwamen om God te zoeken, alsof de aanbidding van de niet-Joden geen belang zou hebben. Jezus noemde ze “rovers”. Hij doelde hier mogelijk op hun inhalige financiële transacties maar ook op het feit dat ze de heidenen hun plek van aanbidding afgenomen hadden.
Er speelt ook nog iets anders. In Johannes 2, bij een ander verslag van de tempelreiniging, vroeg men Jezus om een teken van zijn autoriteit. Hij antwoordde, “Breek deze tempel af,’ zei Jezus. ‘En in drie dagen zal Ik hem weer opbouwen." (Johannes 2:19, HTB). Hij sprak hier echter niet over het gebouw, "Maar Jezus bedoelde dat Hijzelf, zijn eigen lichaam, die tempel was" (Johannes 2:21, HTB). Met andere woorden, toen Hij stierf, stierf samen met Hem de tempel én haar hele systeem — het priesterschap, de offers en de heerlijkheid. Hijzelf was het Paaslam, de Hogepriester en de Shekinah Glorie. Vandaar dat bij de dood van Jezus het voorhangsel in de tempel scheurde, waardoor de barrière tussen God en de mensheid naar beneden kwam voor iedereen (Marcus 15:38). Jezus werd het "Huis van gebed voor alle volken.” Vandaag de dag hoeven we niet meer naar de tempel in Jeruzalem te reizen om te aanbidden. Ook is er geen onderscheid meer tussen Joodse en heidense aanbidders. Aanbidding is niet langer aan een plaats gebonden, maar aan een Persoon. Jezus is de tempel. Hij is waar we God ontmoeten.
Gebed
Heer, wij aanbidden Jezus als het laatste offer, de Priester, de Heerlijkheid en de Tempel. Laten we ons daarom bij Hem voegen, zodat we Zijn naam mogen liefhebben en Zijn dienstknechten mogen zijn (Jesaja 56:6). Mogen in Christus alle natiën - dichtbij en ver weg - bij U komen in gebed (Jesaja 56:8). In Jezus' naam, Amen.
Copyright (c) 2012 by Redeemer Presbyterian Church.
Elk jaar tijdens het Pascha kwamen duizenden Joden uit heel Israël en Judea naar de tempel in Jeruzalem om daar te offeren. Vele mensen moesten een lange reis maken. Daarom kochten ze meestal hun offerdieren in Jeruzalem, liever dan ze mee te sjouwen vanaf hun huis. Dat zou het risico vergroten op een blessure of verwonding waardoor ze ongeschikt zouden zijn als offerdier. Het kwam dus goed uit voor de Joodse aanbidders dat ze hun offers bij aankomst in de tempel konden aankopen. Deze handel echter was ingericht in de Voorhof der Heidenen. Hier kwamen de niet-Joden samen om God te zoeken en te aanbidden. En zo gebeurde het dat deze voorhof tijdens het Pascha gevuld was met vee, veehandelaren en geldwisselaars die vreemde munten wisselden voor Joods geld.
Toen Jezus dat zag, werd Hij boos — zó boos dat Hij de tafels omgooide en de handel verbood. Waarom deed Hij dat? Probeerden de handelaren niet gewoon deze reizigers te helpen om God te aanbidden? Misschien. Maar ze deden het wel ten koste van hen die uit “alle naties” kwamen om God te zoeken, alsof de aanbidding van de niet-Joden geen belang zou hebben. Jezus noemde ze “rovers”. Hij doelde hier mogelijk op hun inhalige financiële transacties maar ook op het feit dat ze de heidenen hun plek van aanbidding afgenomen hadden.
Er speelt ook nog iets anders. In Johannes 2, bij een ander verslag van de tempelreiniging, vroeg men Jezus om een teken van zijn autoriteit. Hij antwoordde, “Breek deze tempel af,’ zei Jezus. ‘En in drie dagen zal Ik hem weer opbouwen." (Johannes 2:19, HTB). Hij sprak hier echter niet over het gebouw, "Maar Jezus bedoelde dat Hijzelf, zijn eigen lichaam, die tempel was" (Johannes 2:21, HTB). Met andere woorden, toen Hij stierf, stierf samen met Hem de tempel én haar hele systeem — het priesterschap, de offers en de heerlijkheid. Hijzelf was het Paaslam, de Hogepriester en de Shekinah Glorie. Vandaar dat bij de dood van Jezus het voorhangsel in de tempel scheurde, waardoor de barrière tussen God en de mensheid naar beneden kwam voor iedereen (Marcus 15:38). Jezus werd het "Huis van gebed voor alle volken.” Vandaag de dag hoeven we niet meer naar de tempel in Jeruzalem te reizen om te aanbidden. Ook is er geen onderscheid meer tussen Joodse en heidense aanbidders. Aanbidding is niet langer aan een plaats gebonden, maar aan een Persoon. Jezus is de tempel. Hij is waar we God ontmoeten.
Gebed
Heer, wij aanbidden Jezus als het laatste offer, de Priester, de Heerlijkheid en de Tempel. Laten we ons daarom bij Hem voegen, zodat we Zijn naam mogen liefhebben en Zijn dienstknechten mogen zijn (Jesaja 56:6). Mogen in Christus alle natiën - dichtbij en ver weg - bij U komen in gebed (Jesaja 56:8). In Jezus' naam, Amen.
Copyright (c) 2012 by Redeemer Presbyterian Church.
Over dit leesplan

Wat is de vastentijd? We zien dan uit naar de overwinning van het licht en leven van Christus, over de duisternis van zonde en dood. Van Aswoensdag tot Pasen worden we herinnerd aan de realiteit van onze zwakheid en de verlossende genade van God.
More
Deze overdenking werd gemaakt door de medewerkers van Redeemer Presbyterian Church en werd oorspronkelijk gepubliceerd op www.redeemer.com in 2012. Gebruikt met toestemming.