Hooglied 5:2-16
Hooglied 5:2-16 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Ik sliep, maar mijn hart waakte, de stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen. Ik heb mijn rok uitgetogen, hoe zal ik hem weder aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen, hoe zal ik ze weder bezoedelen? Mijn Liefste trok Zijn hand van het gat der deur; en mijn ingewand werd ontroerd om Zijnentwil. Ik stond op, om mijn Liefste open te doen; en mijn handen drupten van mirre, en mijn vingers van vloeiende mirre, op de handvatten des slots. Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij. Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem! indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. Wat is uw Liefste meer dan een ander liefste, o gij schoonste onder de vrouwen! wat is uw Liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt! Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier boven tien duizend. Zijn hoofd is van het fijnste goud, van het dichtste goud; Zijn haarlokken zijn gekruld, zwart als een raaf. Zijn ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen. Zijn wangen zijn als een bed van specerij, als welriekende torentjes; Zijn lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. Zijn handen zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois; Zijn buik is als blinkend elpenbeen, overtogen met saffieren. Zijn schenkelen zijn als marmeren pilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; Zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen. Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!
Hooglied 5:2-16 Herziene Statenvertaling (HSV)
Ik sliep, maar mijn hart waakte. De stem van mijn Liefste, Die aanklopte: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duif, Mijn volmaakte, want Mijn hoofd is vol dauw, Mijn haarlokken vol druppels van de nacht. Ik heb mijn onderkleed uitgetrokken. Waarom zou ik dat weer aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen. Waarom zou ik ze weer vuilmaken? Mijn Liefste trok Zijn hand uit de opening van de deur en mijn binnenste werd onrustig om Hem. Ik stond op om mijn Liefste open te doen, en mijn handen dropen van mirre en mijn vingers van vloeiende mirre over de handgreep van de grendel. Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was weg, Hij was weggegaan. Ik was buiten mijzelf, toen Hij sprak! Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, Ik riep Hem, maar Hij antwoordde mij niet. De wachters die in de stad de ronde deden, vonden mij. Zij sloegen mij, verwondden mij, zij namen mijn sluier van mij af, de wachters op de muren. Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als u mijn Liefste vindt, wat zult u Hem vertellen? Dat ik ziek ben van liefde! Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander, o, allermooiste onder de vrouwen? Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander, dat u ons dit zo bezweert? Mijn Liefste is blank en rood, Hij steekt als een vaandel boven tienduizend uit. Zijn hoofd is van fijn goud, van zuiver goud, Zijn haarlokken zijn krullend, zwart als een raaf. Zijn ogen zijn als duiven bij waterstromen, badend in melk, zittend bij een volle bron. Zijn wangen zijn als een bed met specerijen, als torentjes met kruiden. Zijn lippen zijn als lelies druipend van vloeiende mirre. Zijn handen zijn als gouden ringen, ingezet met turkoois. Zijn buik is als blinkend ivoor, bedekt met saffieren. Zijn benen zijn als witmarmeren pilaren, gegrondvest op voetstukken van zuiver goud. Zijn gedaante is als de Libanon, uitgelezen als de ceders. Zijn gehemelte is een en al zoetheid, alles aan Hem is geheel en al begeerlijk. Zo is mijn Liefste, ja, zo is mijn Vriend, dochters van Jeruzalem!
Hooglied 5:2-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor, mijn geliefde klopt aan. „Doe mij open, mijn zuster, mijn liefste, mijn duive, mijn volmaakte, want mijn hoofd is vol dauw, mijn lokken zijn vol druppels van de nacht.” „Ik heb mijn kleed reeds afgelegd, hoe zou ik het weer aandoen? Ik heb mijn voeten gewassen, hoe zou ik ze weer verontreinigen?” Mijn geliefde stak zijn hand door de opening en mijn hart werd onstuimig over hem. Ik stond op om mijn geliefde open te doen, mijn handen dropen van mirre, mijn vingers van vloeiende mirre op de greep van de grendel. Ik deed mijn geliefde open, maar mijn geliefde was weg, verdwenen! Mijn ziel bezwijmde, toen hij sprak, ik zocht hem, maar vond hem niet, ik riep hem, maar hij antwoordde mij niet. De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan, zij sloegen mij, verwondden mij, zij rukten mij het overkleed af, de wachters der muren. – Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, indien gij mijn geliefde vindt, wat zult gij hem melden? Dat ik bezwijm van liefde. – Wat heeft uw geliefde vóór boven een ander, o schoonste der vrouwen? Wat heeft uw geliefde vóór boven een ander, dat gij ons aldus bezweert? – Mijn geliefde is blank en rood, uitblinkend boven tienduizend. Zijn hoofd is fijn goud, gelouterd goud, zijn lokken zijn golvend, ravezwart. Zijn ogen zijn als duiven bij waterbeken, badend in melk, zittend bij een overvloedige bron. Zijn wangen zijn als balsembedden, perken van kruiden, zijn lippen zijn leliën, druipend van vloeiende mirre. Zijn armen zijn gouden rollen, bezet met Tarsisstenen, zijn lichaam is een kunstwerk van ivoor, bedekt met lazuursteen. Zijn benen zijn witmarmeren zuilen, rustend op voetstukken van gelouterd goud; zijn gestalte is als de Libanon, uitgelezen als de ceders. Zijn verhemelte is enkel zoetheid, en alles aan hem bekoorlijkheid. Zó is mijn geliefde, zó is mijn vriend, dochters van Jeruzalem.
Hooglied 5:2-16 Het Boek (HTB)
In mijn droom hoorde ik hoe mijn liefste aan mijn deur klopte. Hij riep mij: ‘Mijn zusje, mijn allerliefste, doe open. Ik hou van je, jij bent alles voor mij. Mijn haar is helemaal nat van de dauw.’ ‘Dat kan ik toch niet doen?’ antwoordde ik. ‘Ik ben al klaar voor de nacht. Moet ik mij dan weer aankleden? Ik ben al gewassen, straks word ik weer vuil.’ Mijn liefste stak zijn hand door de deuropening en toen kon ik hem niet weerstaan. Ik stond op om hem open te doen. Mijn handen beefden toen ik de grendels losmaakte. Ik ontsloot de deur voor mijn liefste, maar toen die open ging, was hij verdwenen! Terwijl hij tegen mij sprak, trilde ik van opwinding. Ik ging naar hem op zoek, maar kon hem nergens vinden. Als ik zijn naam riep, kreeg ik geen antwoord. Ik kwam de mannen tegen die ʼs nachts de wacht houden over de stad. Zij sloegen en mishandelden mij. Zij rukten mij mijn sluier af. Meisjes van Jeruzalem, ik zeg het jullie met nadruk: als jullie mijn liefste vinden, weten jullie wat je dan tegen hem moet zeggen? Dat mijn liefde voor hem mij te veel wordt. Maar allermooiste van alle vrouwen, wat is er dan zo bijzonder aan uw liefste? Wat heeft hij meer dan een ander dat u ons met zoʼn sterke nadruk toespreekt? Mijn liefste blaakt van gezondheid. Je haalt hem er zo tussenuit, al zijn er tienduizend mannen. Als fijn gezuiverd goud is hij te onderscheiden van alle anderen. Zijn haar is zwart en krullend. Hij heeft prachtige ogen die lijken op badende duiven. Zijn wangen geuren naar kruiden en zijn lippen lijken op lelies waar de mirre vanaf stroomt. Zijn armen zijn als goud, bedekt met blauwe edelstenen. Zijn lichaam lijkt wel een ivoren beeldhouwwerk, overdekt met saffieren. Zijn benen lijken op zuilen, gehouwen uit wit marmer, met voeten van zuiver goud. Zijn lichaam is fier als de ceders in de Libanon. Zijn kussen zijn zoet en liefdevol, alles aan hem is prachtig. Meisjes van Jeruzalem, nu weten jullie hoe mijn liefste, mijn vriend, is.
Hooglied 5:2-16 BasisBijbel (BB)
Zij: "Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Ik droomde dat mijn liefste aanklopte. Ik hoorde hem zeggen: 'Doe open, mijn meisje, mijn liefste, mijn duifje, mijn schoonheid! Mijn hoofd is nat van de dauw. Mijn haar is nat van de waterdruppels.' Maar ik zei: 'Ik heb mijn kleren al uitgedaan. Moet ik ze soms weer aantrekken? Ik heb mijn voeten al gewassen. Moet ik ze soms weer vuil maken?' Mijn liefste stak zijn hand door de opening in de deur. Mijn hart bonsde luid. Ik stond op om hem open te doen. Mijn handen waren nat, mijn vingers die de grendel open schoven dropen van mirre. Ik deed de deur open, maar mijn liefste was weg, verdwenen! Ik beefde van opwinding toen hij met me sprak. Ik zocht hem, maar kon hem nergens meer vinden. Ik riep hem, maar hij antwoordde niet. De wachters die in de stad hun ronde deden, vonden mij. Ze sloegen me, ze sloegen me hard. Ze rukten mijn sluier af, die muurwachters. Ik smeek jullie, meisjes van Jeruzalem, als jullie mijn liefste vinden, zeg hem dan dat ik hevig naar hem verlang." Anderen: "Wat heeft jouw liefste wat een ander niet heeft, mooi meisje? Wat heeft jouw liefste wat een ander niet heeft, dat wij hem dat moeten zeggen?" Zij: "Mijn liefste heeft een blanke, bijna roze huid. Hij is mooier dan duizenden anderen. Zijn hoofd is van zuiver goud. Hij heeft ravenzwart, krullend haar. Zijn ogen zijn als de ogen van de duiven bij de beek. Het wit van zijn ogen is zo wit alsof zijn ogen in melk zijn gewassen. Zijn ogen zijn zo mooi als edelstenen in een ring. Zijn wangen zijn als een bloembed, een bloembed van balsem, of een bloembed van geurige kruiden. Zijn lippen zijn zo mooi als lelies en zo heerlijk als mirre. Zijn armen zijn zo mooi als staven goud die versierd zijn met edelstenen. Zijn lichaam is als een kunstwerk van ivoor, bedekt met saffieren. Zijn benen zijn als pilaren van wit marmer die op voetstukken van zuiver goud staan. Hij is zo groot en sterk als een grote cederboom van de Libanon. Zijn mond is heerlijk. Alles aan hem is prachtig! Zo is mijn liefste, zo is mijn vriend, meisjes van Jeruzalem!"