Marcus 5:21-42

Marcus 5:21-42 Het Boek (HTB)

Jezus stak het meer weer over. Toen Hij aan de overkant afmeerde, stond er op de oever een menigte mensen te wachten. Er kwam een man naar Hem toe die voor Hem op de knieën viel. Het was Jaïrus, de leider van een synagoge uit de buurt. Hij was radeloos omdat zijn dochtertje op sterven lag. ‘Wilt U alstublieft meekomen om uw handen op haar te leggen,’ smeekte hij, ‘dan zal ze beter worden en blijven leven.’ Jezus ging met hem mee. De mensen liepen achter Hem aan en verdrongen zich om Hem. Onder hen was een vrouw die al twaalf jaar bloed verloor. Zij had veel geleden omdat er veel aan haar was gedokterd. Al haar geld had zij eraan uitgegeven, maar het had niets geholpen. Ze was eerder achteruitgegaan. Maar nu had ze gehoord over de wonderen die Jezus deed. Zij wrong zich tussen de mensen door naar Hem toe en raakte van achteren zijn kleren aan. ‘Als ik zijn kleren maar kan aanraken, zal ik beter worden,’ dacht zij. Het bloeden hield onmiddellijk op en zij merkte dat ze genezen was. Ze verloor geen bloed meer. Op dat moment draaide Jezus Zich om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’ Want Hij voelde dat er kracht van Hem was uitgegaan. Zijn leerlingen zeiden: ‘Hoe kunt U dat nu vragen? U staat midden tussen de mensen!’ Maar Hij keek rond om te zien wie het geweest was. Geschrokken kwam de vrouw naar Hem toe. Zij beefde over haar hele lichaam, omdat zij zich realiseerde wat met haar was gebeurd. Zij viel op haar knieën en vertelde Hem precies wat er was gebeurd. Hij zei tegen haar: ‘Vrouw, u bent genezen door uw geloof in Mij. Ga met een gerust hart naar huis.’ Terwijl Hij nog met haar sprak, kwamen er mensen met een boodschap voor Jaïrus. ‘Uw dochter is al gestorven. Het heeft nu geen zin meer dat de Meester met u meegaat.’ Jezus hoorde het en zei tegen Jaïrus: ‘Wees niet ongerust, blijf geloven.’ Hij wilde niet dat er veel mensen met Hem meegingen. Alleen Petrus, Jakobus en Johannes mochten mee. Toen zij bij het huis van Jaïrus kwamen, klonk daar gehuil en gejammer! Jezus ging naar binnen en vroeg: ‘Waarom maakt u zoʼn lawaai? Waar is dat gehuil voor nodig? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ Zij lachten Hem in zijn gezicht uit. Maar Jezus stuurde ze allemaal de deur uit en ging samen met de ouders en zijn drie leerlingen naar de kamer van het kind. Hij nam haar bij de hand en zei: ‘Talita koem,’ dat betekent: Sta op, meisje. Het meisje, dat twaalf jaar was, sprong uit haar bed en kon meteen weer lopen! Haar ouders wisten niet wat zij zagen. Zij waren er helemaal ondersteboven van.

Marcus 5:21-42 BasisBijbel (BB)

Toen Jezus weer met de boot naar de overkant was gevaren, kwam opnieuw een heel grote groep mensen naar Hem toe. En Hij bleef bij het meer. Er kwam een leider van de synagoge naar Jezus toe. Hij heette Jaïrus. Toen hij Jezus zag, liet hij zich voor Jezus op zijn knieën vallen en smeekte Hem: "Mijn dochtertje is heel erg ziek en zal sterven. Kom alstublieft mee en leg haar de handen op. Dan zal ze beter worden en in leven blijven." Jezus ging met hem mee. De mensen volgden Hem en drongen om Hem heen. Er was daar ook een vrouw die al twaalf jaar bloed verloor. Allerlei dokters hadden al van alles geprobeerd om haar te genezen. Ze had al haar geld uitgegeven aan die dokters. Maar niets had geholpen. Ze was er alleen maar zieker door geworden. Nu had ze gehoord wat er over Jezus werd verteld. En ze baande zich een weg tussen al die mensen door en raakte van achteren zijn kleren aan. Want ze zei bij zichzelf: "Ik hoef alleen maar zijn kleren aan te raken om genezen te worden." Onmiddellijk stopte het bloeden. Ze merkte dat ze genezen was. Jezus merkte onmiddellijk dat er kracht van Hem was uitgegaan. Hij draaide Zich om in de grote groep mensen en zei: "Wie heeft mijn kleren aangeraakt?" Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: "U ziet dat de mensen tegen U aan dringen. En dan vraagt U wie U aangeraakt heeft?" Maar Jezus keek rond om te zien wie het was geweest. De vrouw beefde van angst, omdat ze wist wat er met haar was gebeurd. Ze kwam naar voren, liet zich voor Jezus op haar knieën vallen en vertelde Hem de hele waarheid. Hij zei tegen haar: "Dochter, je geloof heeft je gered. Ga in vrede en wees genezen van je ziekte." Op dat moment kwam er iemand uit het huis van de leider van de synagoge naar Jaïrus toe. Hij zei tegen hem: "Uw dochtertje is gestorven. U hoeft de Meester niet meer te storen." Jezus hoorde het en zei tegen Jaïrus: "Wees niet bang. Geloof alleen maar." Hij wilde niemand met Zich mee hebben, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Ze kwamen in het huis van Jaïrus. Daar zag Hij alle drukte van de mensen die huilden en jammerden. Hij zei tegen hen: "Waarom huilen en jammeren jullie zo? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt." Ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde hen allemaal naar buiten. Hij ging de kamer in waar het kind lag. Alleen de ouders van het kind en de leerlingen die Hij had meegenomen mochten mee naar binnen. Hij pakte de hand van het kind en zei tegen haar: "Meisje, sta op!" Het meisje stond onmiddellijk op en het kon lopen, want het was twaalf jaar. Ze waren geschokt.

Marcus 5:21-42 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En als Jezus wederom in het schip overgevaren was aan de andere zijde, vergaderde een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee. En ziet, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik bid U, dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven. En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem. En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was; Deze van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren, en raakte Zijn kleed aan; Want zij zeide: Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, zal ik gezond worden. En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was. En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? En Hij zag rondom om haar te zien, die dat gedaan had. En de vrouw, vrezende en bevende, wetende, wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder, en zeide Hem al de waarheid. En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal. Terwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk? En Jezus, terstond gehoord hebbende het woord, dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet; geloof alleenlijk. En Hij liet niemand toe Hem te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus; En kwam in het huis des oversten der synagoge; en zag de beroerte en degenen, die zeer weenden en huilden. En ingegaan zijnde, zeide Hij tot hen: Wat maakt gij beroerte, en wat weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt. En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds, en degenen die met Hem waren, en ging binnen, waar het kind lag. En Hij vatte de hand des kinds, en zeide tot haar: Talitha kumi! hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op. En terstond stond het dochtertje op, en wandelde; want het was twaalf jaren oud; en zij ontzetten zich met grote ontzetting.

Marcus 5:21-42 Herziene Statenvertaling (HSV)

En toen Jezus opnieuw in het schip naar de overkant gevaren was, verzamelde zich een grote menigte bij Hem; en Hij was bij de zee. En zie, er kwam een van de hoofden van de synagoge, wiens naam Jaïrus was; en toen hij Hem zag, wierp hij zich neer aan Zijn voeten en smeekte Hem dringend: Mijn dochtertje ligt op sterven; ik smeek U dat U komt en de handen op haar legt, zodat zij behouden wordt en zal leven. En Hij ging met hem mee; en een grote menigte volgde Hem en zij drongen tegen Hem aan. En een zekere vrouw, die al twaalf jaar bloedvloeiingen had, en veel geleden had door toedoen van veel dokters, en alles wat zij bezat, daaraan uitgegeven had en geen baat gevonden had, maar met wie het veeleer erger geworden was, deze had van Jezus gehoord en kwam van achteren de menigte in en raakte Zijn bovenkleed aan, want zij zei: Als ik maar Zijn kleren kan aanraken, zal ik gezond worden. En meteen droogde de bron van haar bloed op, en merkte zij aan haar lichaam dat zij van die aandoening genezen was. En meteen toen Jezus bij Zichzelf merkte dat er kracht van Hem uitgegaan was, keerde Hij Zich om in de menigte en zei: Wie heeft Mijn kleren aangeraakt? En Zijn discipelen zeiden tegen Hem: U ziet dat de menigte tegen U opdringt, en zegt U dan: Wie heeft Mij aangeraakt? Maar Hij keek om Zich heen om haar te zien die dat gedaan had. En de vrouw, die bevreesd was en beefde, omdat zij wist wat er met haar gebeurd was, kwam en wierp zich voor Hem neer en vertelde Hem de volle waarheid. Toen zei Hij tegen haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en wees genezen van uw aandoening. Terwijl Hij nog sprak, kwamen er enigen van het huis van het hoofd van de synagoge, die zeiden: Uw dochter is gestorven; waarom valt u de Meester nog lastig? En zodra Jezus het woord gehoord had dat er gesproken werd, zei Hij tegen het hoofd van de synagoge: Wees niet bevreesd, geloof alleen. En Hij liet niemand toe Hem te volgen dan Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. En Hij kwam bij het huis van het hoofd van de synagoge en zag de opschudding en hen die luid huilden en jammerden. En toen Hij naar binnen gegaan was, zei Hij tegen hen: Waarom maakt u misbaar en huilt u? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt. Zij lachten Hem echter uit, maar Hij stuurde hen allen weg, nam de vader en de moeder van het kind en hen die bij Hem waren, mee en ging het vertrek binnen waar het kind lag. En Hij pakte de hand van het kind en zei tegen haar: Talitha, koemi! Dat is vertaald: Meisje (Ik zeg je), sta op. En meteen stond het meisje op en het liep, want het was twaalf jaar; en zij waren geheel buiten zichzelf.

Marcus 5:21-42 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

En toen Jezus met het schip weder overgestoken was naar de overkant, verzamelde zich een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee. En er kwam een van de oversten der synagoge, genaamd Jaïrus, en toen deze Hem zag, wierp hij zich neder aan zijn voeten, en hij smeekte Hem dringend, zeggende: Mijn dochtertje ligt op haar uiterste; kom toch en leg haar de handen op, dan zal zij behouden worden en in leven blijven. En Hij ging met hem mede en een grote schare volgde Hem en zij drongen tegen Hem op. En een vrouw, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen geleden had, en veel doorstaan had van vele dokters en al het hare daaraan ten koste had gelegd en geen baat had gevonden, maar veeleer achteruit was gegaan, had gehoord, wat er van Jezus verteld werd, en zij kwam tussen de schare en raakte van achter zijn kleed aan. Want zij zeide: Indien ik slechts zijn klederen kan aanraken, zal ik behouden zijn. En terstond droogde de bron van haar bloed op en zij bemerkte aan haar lichaam, dat zij van haar kwaal genezen was. En Jezus bemerkte terstond bij Zichzelf de kracht, die van Hem uitgegaan was, en Hij keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft mijn klederen aangeraakt? En zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare tegen U opdringt en Gij zegt: Wie heeft Mij aangeraakt? En Hij keek rond om te zien, wie dat gedaan had. De vrouw nu, bevreesd en bevende, wetende wat met haar geschied was, kwam en wierp zich voor Hem neder en zeide Hem de volle waarheid. En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en wees genezen van uw kwaal. Terwijl Hij nog sprak, kwam men uit het huis van de overste der synagoge hem zeggen: Uw dochter is gestorven; waarom valt gij de Meester nog lastig? Doch Jezus luisterde niet naar wat gezegd werd, maar Hij zeide tot de overste der synagoge: Wees niet bevreesd, geloof alleen. En Hij stond niemand toe met Hem mede te gaan, behalve Petrus en Jakobus en Johannes, de broeder van Jakobus. En zij kwamen in het huis van de overste der synagoge en Hij zag het misbaar en mensen, die luid weenden en weeklaagden. En binnengekomen, zeide Hij tot hen: Waarom maakt gij misbaar en weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt. En zij lachten Hem uit. Doch Hij dreef hen allen het huis uit en nam de vader van het kind en de moeder en die bij Hem waren mede en Hij ging het vertrek binnen, waar het kind lag. En Hij vatte de hand van het kind en zeide tot haar: Talita koem, hetgeen betekent: Meisje, ik zeg u, sta op! En het meisje stond onmiddellijk op en het kon lopen; want het was twaalf jaar. En zij ontzetten zich terstond bovenmate.