Mattheüs 27:15-46
Mattheüs 27:15-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Nu was de stadhouder bij elk feest gewoon een gevangene, ter keuze van de schare, los te laten. Zij hadden toen een berucht gevangene, genaamd Barabbas. Daar zij nu toch bijeen waren, zeide Pilatus tot hen: Wie wilt gij, dat ik u zal loslaten, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt? Want hij wist, dat zij Hem uit nijd hadden overgeleverd. Terwijl hij nu op de rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: Bemoei u toch niet met die rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden. Maar de overpriesters en de oudsten overreedden de scharen, dat zij om Barabbas zouden vragen, maar Jezus zouden laten ter dood brengen. De stadhouder antwoordde en zeide tot hen: Wie van die twee wilt gij, dat ik u loslaat? Zij zeiden: Barabbas. Pilatus zeide tot hen: Wat moet ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen: Hij moet gekruisigd worden! Hij zeide: Wat heeft Hij dan toch voor kwaad gedaan? Zij schreeuwden des te meer: Hij moet gekruisigd worden! Toen Pilatus zag, dat niets baatte, maar dat er veeleer oproer ontstond, nam hij water, wies zich de handen ten aanschouwen van de schare en zeide: Ik ben onschuldig aan zijn bloed; gij moet zelf maar zien, wat ervan komt. En al het volk antwoordde en zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen! Toen liet hij hun Barabbas los, maar Jezus geselde hij en hij gaf Hem over om gekruisigd te worden. Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus mede naar het gerechtsgebouw en riepen de gehele afdeling bij Hem samen. En zij trokken Hem zijn klederen uit en deden Hem een scharlaken mantel om; ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een riet in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en spotten, zeggende: Wees gegroet, gij Koning der Joden! En zij spuwden naar Hem en namen het riet en sloegen Hem ermede op het hoofd. En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit en deden Hem zijn klederen aan en zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen. Toen zij heengingen, troffen zij iemand uit Cyrene aan, Simon genaamd; die presten zij om zijn kruis te dragen. En zij kwamen aan een plaats, genaamd Golgota, dat is de zogenaamde Schedelplaats, en zij gaven Hem wijn, vermengd met gal, te drinken. En toen Hij die proefde, wilde Hij niet drinken. Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn klederen door het lot te werpen, en daar nedergezeten bewaakten zij Hem. En boven zijn hoofd brachten zij op schrift de beschuldiging tegen Hem aan: Dit is Jezus, de Koning der Joden. Toen werden met Hem twee rovers gekruisigd, één aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde. En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden: Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis! Evenzo spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zij zeiden: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij een welgevallen in Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. Op dezelfde wijze beschimpten Hem ook de rovers, die met Hem gekruisigd waren. En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
Mattheüs 27:15-46 Het Boek (HTB)
Nu had de gouverneur de gewoonte ieder jaar met Pesach, het Joodse Paasfeest, een gevangene vrij te laten en de mensen mochten altijd kiezen wie dat zou zijn. Op dat moment zat er een beruchte misdadiger in de gevangenis. Barabbas heette hij. Pilatus vroeg aan de mensen die zich voor het paleis verdrongen: ‘Wie moet ik vrijlaten? Barabbas of Jezus, die Christus wordt genoemd? Wat willen jullie?’ Want hij wist wel dat de Joodse leiders Jezus uit jaloezie hadden laten arresteren. Terwijl hij met de rechtszaak bezig was, stuurde zijn vrouw hem een boodschap: ‘Laat die goede man toch vrij. Hij heeft geen enkele schuld. Ik heb vannacht in een droom vreselijk veel verdriet om Hem gehad.’ Intussen hadden de mannen van de Hoge Raad de massa opgehitst om de vrijlating van Barabbas en de dood van Jezus te eisen. Toen Pilatus opnieuw vroeg: ‘Wie van deze twee mannen zal ik vrijlaten?’ riepen de mensen: ‘Barabbas!’ ‘Maar wat moet ik dan doen met Jezus, die Christus wordt genoemd?’ vroeg Pilatus. Ze schreeuwden: ‘Kruisig Hem!’ ‘Maar waarom toch?’ vroeg hij. ‘Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan?’ Maar zij bleven roepen: ‘Hij moet sterven! Sla Hem aan het kruis!’ Pilatus zag dat de mensen niet meer te houden waren. Er kon zo een rel losbreken. Daarom liet hij een kom water halen. Hij waste zijn handen voor de ogen van het volk en zei: ‘Ik ben onschuldig aan het bloed van deze man. Nu moet u het zelf maar weten.’ De mensen schreeuwden: ‘Laat de straf voor zijn bloed maar op ons en onze kinderen neerkomen.’ Pilatus gaf opdracht Barabbas vrij te laten. Hij liet Jezus met een zweep afranselen en daarna wegbrengen om gekruisigd te worden. De soldaten namen Jezus eerst mee naar de binnenplaats van het paleis. Daar riepen ze het hele bataljon bijeen. Ze rukten Hem de kleren van het lijf en deden Hem een rode mantel om. Zij maakten een kroon van takken waar dorens aanzaten, en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven Hem een stok in zijn rechterhand, als een scepter. Ze vielen voor Hem op de knieën en joelden: ‘Leve de koning van de Joden!’ Ze spuugden naar Hem, rukten de stok uit zijn hand en sloegen Hem ermee op het hoofd. Na deze bespotting deden zij Hem de rode mantel af, trokken Hem zijn eigen kleren weer aan en namen Hem mee om gekruisigd te worden. Onderweg naar de strafplaats kwamen ze een man uit Cyrene tegen die Simon heette. De soldaten dwongen hem het kruis van Jezus te dragen. Zo kwamen zij bij de heuvel Golgotha, dat betekent Schedelplaats. De soldaten gaven Jezus wijn met een pijnstillend middel erin. Maar toen Hij ervan proefde, wilde Hij het niet drinken. Na Hem aan het kruis gehangen te hebben, verdeelden de soldaten zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen. Daarna gingen zij zitten en hielden de wacht. Boven zijn hoofd hingen ze een bordje met de beschuldiging, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden.’ Die morgen werden er ook twee rovers gekruisigd, de een links en de ander rechts van Jezus. De mensen die voorbijkwamen, scholden Hem uit en schudden hun hoofd. ‘U zou toch de tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen?’ hoonden ze. ‘Als U de Zoon van God bent, red Uzelf dan! Kom van dat kruis af!’ De mannen van de Hoge Raad lieten zich ook niet onbetuigd. ‘Hij heeft anderen gered,’ spotten ze. ‘Maar Hij kan Zichzelf niet eens redden! U bent toch de koning van Israël? Kom eens van dat kruis af. Dan zullen we in U geloven. Hij vertrouwde toch op God? Als God zoveel met Hem opheeft, laat die Hem dan komen redden. Hij is immers Gods Zoon?’ Zelfs de rovers die met Hem waren gekruisigd, bespotten Hem. Van twaalf tot drie uur hing er een dichte duisternis over het hele land. Om ongeveer drie uur riep Jezus: ‘Eli, Eli, lama sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’
Mattheüs 27:15-46 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En op het feest was de stadhouder gewoon den volke een gevangene los te laten, welken zij wilden. En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Bar-abbas. Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Welken wilt gij, dat ik u zal loslaten, Bar-abbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus? Want hij wist, dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden. En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden, dat zij zouden Bar-abbas begeren, en Jezus doden. En de stadhouder, antwoordende, zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Bar-abbas. Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus? Zij zeiden allen tot hem: Laat Hem gekruisigd worden. Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden! Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. En al het volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed kome over ons, en over onze kinderen. Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. Toen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis, en vergaderden over Hem de ganse bende. En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om; En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechterhand; en vallende op hun knieën voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En op Hem gespogen hebbende, namen zij den rietstok en sloegen op Zijn hoofd. En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem Zijn klederen aan, en leidden Hem heen om te kruisigen. En uitgaande, vonden zij een man van Cyréne, met name Simon; dezen dwongen zij, dat hij Zijn kruis droeg. En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats, Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN. Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter- en een ter linkerzijde. En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden: Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren. En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!
Mattheüs 27:15-46 Herziene Statenvertaling (HSV)
Nu had de stadhouder de gewoonte, op het feest voor de menigte een gevangene los te laten, wie zij ook maar wilden. Ze hadden toen een beruchte gevangene, die Barabbas heette. Toen zij dan bijeenwaren, zei Pilatus tegen hen: Wie wilt u dat ik voor u zal loslaten, Barabbas of Jezus, Die Christus genoemd wordt? Want hij wist dat zij Hem uit afgunst overgeleverd hadden. Toen hij op de rechterstoel zat, stuurde zijn vrouw hem een boodschap: Laat je toch niet in met deze Rechtvaardige, want ik heb vandaag in een droom veel om Hem geleden. Maar de overpriesters en de oudsten haalden de menigte over dat zij om Barabbas zouden vragen en Jezus zouden ombrengen. De stadhouder antwoordde hun en zei: Wie van deze twee wilt u dat ik voor u zal loslaten? Zij zeiden: Barabbas. Pilatus zei tegen hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen tegen hem: Laat Hem gekruisigd worden! Maar de stadhouder zei: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar zij riepen des te meer: Laat Hem gekruisigd worden! Toen Pilatus zag dat hij niets bereikte, maar dat er veeleer opschudding ontstond, nam hij water, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Rechtvaardige. U moet maar zien. En heel het volk antwoordde en zei: Laat Zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen! Toen liet hij Barabbas voor hen los, maar nadat hij Jezus gegeseld had, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus met zich mee in het gerechtsgebouw en verzamelden heel de legerafdeling om Hem heen. En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om, vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand. Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden! Ook bespuwden zij Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op Zijn hoofd. En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, trokken Hem Zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen. Toen zij op weg gingen, troffen zij een man uit Cyrene aan, van wie de naam Simon was; die dwongen zij om Zijn kruis te dragen. En gekomen bij de plaats die Golgotha genoemd wordt, wat Schedelplaats betekent, gaven zij Hem wijn vermengd met gal te drinken; maar toen Hij die geproefd had, wilde Hij niet drinken. Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren door het lot te werpen, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: Ze hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en om Mijn kleding hebben ze het lot geworpen. En zij gingen zitten om Hem daar te bewaken. En zij brachten boven Zijn hoofd een opschrift aan met de beschuldiging tegen Hem: DIT IS JEZUS, DE KONING VAN DE JODEN. Toen werden met Hem twee misdadigers gekruisigd, een aan Zijn rechter-, en een aan Zijn linkerzijde. En de voorbijgangers lasterden Hem, schudden hun hoofd, en zeiden: U Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf. Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af! En evenzo spotten ook de overpriesters, samen met de schriftgeleerden en de oudsten en de Farizeeën, en zij zeiden: Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen Hem geloven. Hij heeft op God vertrouwd; laat Die Hem nu verlossen als Hij Hem welgezind is, want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. Hetzelfde verweten Hem ook de misdadigers die met Hem gekruisigd waren. En vanaf het zesde uur kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur toe. Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?
Mattheüs 27:15-46 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Pilatus had de gewoonte om op het feest een gevangene vrij te laten. De mensen mochten zelf beslissen wie ze vrij wilden hebben. Op dat moment zat er een gevaarlijk man gevangen: Barabbas. Omdat ze nu toch bij hem waren, vroeg Pilatus aan de mensen: "Wie willen jullie dat ik [ deze keer ] vrijlaat: Barabbas, of Jezus die de Messias wordt genoemd?" Want Pilatus wist dat ze Jezus gevangen hadden genomen omdat ze jaloers waren. Terwijl hij daar zo zat om [ over Jezus ] recht te spreken, kreeg hij een bericht van zijn vrouw. Ze liet hem weten: "Bemoei je niet met deze onschuldige man. Want ik heb vannacht in een droom veel verdriet om Hem gehad." Maar de leiders van de priesters en de leiders van het volk stookten de mensen op. Ze moesten Pilatus vragen om Barabbas vrij te laten en Jezus te laten doden. Pilatus vroeg: "Wie van de twee moet ik van jullie vrijlaten?" Ze riepen: "Barabbas!" Pilatus zei tegen hen: "Wat moet ik dan doen met Jezus die de Messias wordt genoemd?" Ze riepen allemaal: "Hij moet aan het kruis!" Pilatus zei: "Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan?" Maar ze schreeuwden nog harder: "Aan het kruis met Hem!" Pilatus zag dat niets hielp om Jezus vrij te krijgen. Het dreigde een hele rel te gaan worden. Hij liet een kom water brengen. Hij waste daarmee zijn handen [ als teken dat hij niet schuldig was aan de dood van Jezus ]. En hij zei: "Ik ben onschuldig aan de dood van deze man die onschuldig is. Jullie moeten zelf maar zien wat ervan komt." Het hele volk riep: "Het kan ons niet schelen wat ervan komt. Wij en onze kinderen zullen de gevolgen dragen van zijn dood!" Toen liet Pilatus Barabbas vrij. Maar Jezus gaf hij aan de soldaten. Ze moesten Hem eerst zweepslagen geven en Hem daarna kruisigen. De soldaten namen Jezus mee naar het gerechtsgebouw. Daar riepen ze alle soldaten erbij. Ze trokken Hem zijn kleren uit en deden Hem een paarse mantel om. Ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ook gaven ze Hem een rieten stok als staf in de hand. Toen vielen ze voor Hem op hun knieën en zeiden spottend: "We groeten U, koning van de Joden!" Ze bespuugden Hem, pakten de rieten stok en sloegen Hem ermee op zijn hoofd. Toen ze er genoeg van hadden om Hem te bespotten en belachelijk te maken, deden ze Hem de mantel weer af. Ze trokken Hem zijn eigen kleren weer aan. Daarna namen ze Hem mee om Hem te kruisigen. Onderweg dwongen ze een man om Jezus' kruis te dragen. Dat was Simon uit Cyrene. Ze kwamen bij de plek die Golgota heet. Dat betekent 'Schedelplaats.' Ze wilden Jezus zure wijn gemengd met gal te drinken geven. Maar toen Hij proefde wat het was, wilde Hij het niet drinken. Ze spijkerden Hem aan het kruis. Daarna gingen ze zitten dobbelen om zijn kleren te verdelen. Zo gebeurde wat de profeet vroeger had gezegd: 'Ze hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld. Ze hebben er om geloot.' Ze bleven daar zitten om Hem te bewaken. Boven zijn hoofd hingen ze een bord waarop stond waarom Hij de doodstraf had gekregen. Er stond op: 'Jezus, de koning van de Joden.' Naast Hem werden twee moordenaars gekruisigd. De één links en de ander rechts van Hem. De mensen die voorbij kwamen, scholden Hem uit. Ze schudden spottend hun hoofd en zeiden: "Hé, Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt! Red Jezelf, als Je de Zoon van God bent! Kom eens van dat kruis af!" De leiders van de priesters, de wetgeleerden en de leiders van het volk en de Farizeeërs zeiden hetzelfde. Ze zeiden ook: "Andere mensen heeft Hij gered, maar Zichzelf kan Hij niet redden! Hij is toch de koning van Israël? Laat Hij dan van het kruis afkomen! Dan zullen we in Hem geloven. Hij vertrouwt toch zo op God? Laat God Hem dan nu redden als Hij echt van Hem houdt. Want Hij heeft toch gezegd dat Hij Gods Zoon is?" Ook de moordenaars die tegelijk met Hem waren gekruisigd, zeiden zulke dingen tegen Hem. Om ongeveer twaalf uur werd het helemaal donker in het hele land. Dat duurde tot ongeveer drie uur 's middags. Toen riep Jezus luid: "Eli, eli, lama sabachtani!" Dat betekent: 'Mijn God, mijn God, waarom heeft U Mij verlaten?'