Nu had de stadhouder de gewoonte, op het feest voor de menigte een gevangene los te laten, wie zij ook maar wilden.
Ze hadden toen een beruchte gevangene, die Barabbas heette.
Toen zij dan bijeenwaren, zei Pilatus tegen hen: Wie wilt u dat ik voor u zal loslaten, Barabbas of Jezus, Die Christus genoemd wordt?
Want hij wist dat zij Hem uit afgunst overgeleverd hadden.
Toen hij op de rechterstoel zat, stuurde zijn vrouw hem een boodschap: Laat je toch niet in met deze Rechtvaardige, want ik heb vandaag in een droom veel om Hem geleden.
Maar de overpriesters en de oudsten haalden de menigte over dat zij om Barabbas zouden vragen en Jezus zouden ombrengen.
De stadhouder antwoordde hun en zei: Wie van deze twee wilt u dat ik voor u zal loslaten? Zij zeiden: Barabbas.
Pilatus zei tegen hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen tegen hem: Laat Hem gekruisigd worden!
Maar de stadhouder zei: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar zij riepen des te meer: Laat Hem gekruisigd worden!
Toen Pilatus zag dat hij niets bereikte, maar dat er veeleer opschudding ontstond, nam hij water, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Rechtvaardige. U moet maar zien.
En heel het volk antwoordde en zei: Laat Zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen!
Toen liet hij Barabbas voor hen los, maar nadat hij Jezus gegeseld had, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden.
Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus met zich mee in het gerechtsgebouw en verzamelden heel de legerafdeling om Hem heen.
En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om,
vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand. Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden!
Ook bespuwden zij Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op Zijn hoofd.
En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, trokken Hem Zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.
Toen zij op weg gingen, troffen zij een man uit Cyrene aan, van wie de naam Simon was; die dwongen zij om Zijn kruis te dragen.
En gekomen bij de plaats die Golgotha genoemd wordt, wat Schedelplaats betekent,
gaven zij Hem wijn vermengd met gal te drinken; maar toen Hij die geproefd had, wilde Hij niet drinken.
Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren door het lot te werpen, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: Ze hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en om Mijn kleding hebben ze het lot geworpen.
En zij gingen zitten om Hem daar te bewaken.
En zij brachten boven Zijn hoofd een opschrift aan met de beschuldiging tegen Hem: DIT IS JEZUS, DE KONING VAN DE JODEN.
Toen werden met Hem twee misdadigers gekruisigd, een aan Zijn rechter-, en een aan Zijn linkerzijde.
En de voorbijgangers lasterden Hem, schudden hun hoofd,
en zeiden: U Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf. Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af!
En evenzo spotten ook de overpriesters, samen met de schriftgeleerden en de oudsten en de Farizeeën, en zij zeiden:
Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen Hem geloven.
Hij heeft op God vertrouwd; laat Die Hem nu verlossen als Hij Hem welgezind is, want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.
Hetzelfde verweten Hem ook de misdadigers die met Hem gekruisigd waren.
En vanaf het zesde uur kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur toe.
Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?