Mattheüs 12:1-13
Mattheüs 12:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Te dien tijde ging Jezus op de sabbat door de korenvelden en zijn discipelen kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten. Maar toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot Hem: Zie, uw discipelen doen wat men op sabbat niet mag doen. En Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen wat David gedaan heeft, toen hij en die met hem waren honger kregen? Hoe hij het huis Gods binnengegaan is en zij de toonbroden hebben gegeten, waarvan hij noch die met hem waren mochten eten, doch alleen de priesters? Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat op de sabbat de priesters in de tempel de sabbat schenden zonder schuldig te zijn? Maar Ik zeg u: Meer dan de tempel is hier. Indien gij geweten hadt, wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande, dan zoudt gij geen onschuldigen hebben veroordeeld. Want de Zoon des mensen is heer over de sabbat. En Hij vertrok van die plaats en ging in hun synagoge. En zie, daar was een mens met een verschrompelde hand. En zij legden Hem de vraag voor, of het geoorloofd is op de sabbat te genezen, om Hem te kunnen aanklagen. Maar Hij zeide tot hen: Wie zou er onder u zijn, die één schaap heeft en die, als dit op een sabbat in een put valt, het niet grijpen zal en eruit trekken? Hoeveel gaat niet een mens een schaap te boven? Derhalve is het geoorloofd op de sabbat wèl te doen. Toen zeide Hij tot die mens: Strek uw hand uit. En hij strekte haar uit en zij werd weder gezond gelijk de andere.
Mattheüs 12:1-13 Het Boek (HTB)
In die tijd wandelde Jezus eens op een sabbat met zijn leerlingen door de korenvelden. De leerlingen kregen honger, plukten wat aren af en aten de graankorrels op. Enkele Farizeeën zagen het en zeiden: ‘Kijk eens, uw leerlingen doen iets dat niet mag. Zij oogsten op de sabbat.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Hebt u niet gelezen wat koning David deed, toen hij en zijn vrienden honger kregen? Hij ging Gods tempel binnen en at samen met zijn vrienden het heilige brood op. Dat mocht ook niet, want dat brood is alleen voor de priesters bestemd. En hebt u niet in de wet van Mozes gelezen dat de priesters op de sabbat in de tempel mogen werken? Maar Ik zeg u: hier staat iemand die meer is dan de tempel! Er is geschreven: “Ik wil dat u met andere mensen meeleeft, het gaat Mij niet om uw offers!” Als u begreep wat daarmee wordt bedoeld, zou u geen onschuldige mensen hebben veroordeeld. Ik, de Mensenzoon, beslis wat op de sabbat wel en niet mag.’ Hij ging naar de synagoge. Daar zag Hij een man met een verschrompelde hand. De Farizeeën vroegen Hem: ‘Mag men op de sabbat iemand genezen?’ Zij hoopten dat Hij ‘Ja’ zou zeggen. Dan zouden zij een reden hebben om Hem aan te klagen. Maar Jezus antwoordde: ‘Als u maar één schaap had en het zou op de sabbat in een put vallen, wie van u zou hem niet vastpakken en eruit halen? Is een mens niet veel meer waard dan een schaap? Het is dus toegestaan op de sabbat goed te doen.’ En Hij zei tegen de man: ‘Steek uw arm uit.’ De man deed het en zijn verschrompelde hand werd op datzelfde moment genezen. Toen had hij twee gezonde handen.
Mattheüs 12:1-13 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
In dien tijd ging Jezus, op een sabbatdag, door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen aren te plukken, en te eten. En de Farizeën, dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat. Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun, die met hem waren? Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun, die met hem waren, maar den priesteren alleen. Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nochtans onschuldig zijn? En Ik zeg u, dat Een, meerder dan de tempel, hier is. Doch zo gij geweten hadt, wat het zij: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben. Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat. En van daar voortgaande, kwam Hij in hun synagoge. En ziet, er was een mens, die een dorre hand had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij Hem mochten beschuldigen). En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die een schaap heeft, en zo datzelve op een sabbatdag in een gracht valt, die hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen? Hoe veel gaat nu een mens een schaap te boven? Zo is het dan op de sabbatdagen geoorloofd wel te doen. Toen zeide Hij tot dien mens: Strek uw hand uit; en hij strekte ze uit, en zij werd hersteld, gezond gelijk de andere.
Mattheüs 12:1-13 Herziene Statenvertaling (HSV)
In die tijd ging Jezus op een sabbat door de korenvelden, en Zijn discipelen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten. Toen de Farizeeën dat zagen, zeiden zij tegen Hem: Zie, Uw discipelen doen iets wat niet geoorloofd is te doen op de sabbat. Maar Hij zei tegen hen: Hebt u niet gelezen wat David deed toen hij honger had, en zij die bij hem waren? Hoe hij het huis van God binnengegaan is en de toonbroden gegeten heeft, die hij niet mocht eten, evenmin als zij die bij hem waren, maar alleen de priesters? Of hebt u niet gelezen in de Wet dat de priesters op de sabbatdagen de sabbat ontheiligen in de tempel, en toch onschuldig zijn? Ik zeg u echter dat hier Iemand is Die meer is dan de tempel. Maar als u geweten had wat het betekent: Ik wil barmhartigheid en geen offer, dan zou u de onschuldigen niet veroordeeld hebben. Want de Zoon des mensen is Heere, óók van de sabbat. En Hij vertrok vandaar en kwam in hun synagoge. En zie, er was iemand die een verschrompelde hand had. En ze vroegen Hem: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? Dit om Hem te kunnen beschuldigen. Hij zei tegen hen: Welk mens onder u die één schaap heeft, zal het niet, als het op een sabbat in een kuil valt, grijpen en eruit tillen? Hoeveel gaat niet een mens een schaap te boven! Daarom is het geoorloofd op de sabbatdagen goed te doen. Toen zei Hij tegen die man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, en hij werd hersteld, gezond als de andere.
Mattheüs 12:1-13 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Op een keer liep Jezus op de heilige rustdag door een korenveld. Zijn leerlingen hadden honger en begonnen graan te plukken en te eten. Toen de Farizeeërs dat zagen, zeiden ze tegen Jezus: "Uw leerlingen doen iets wat niet mag op de heilige rustdag!" Jezus antwoordde: "Hebben jullie dan niet gelezen wat David heeft gedaan toen hij en zijn mannen honger hadden? Ze gingen Gods heiligdom binnen en namen de heilige broden mee. Die aten ze op. Dat mocht helemaal niet, want daar mogen alleen de priesters van eten. En hebben jullie ook niet gelezen dat de priesters op de heilige rustdag werken in de tempel? Toch zijn ze daarmee niet ongehoorzaam aan de wet van Mozes. Ik zeg jullie dat Ik belangrijker ben dan de tempel. God zegt [ in de Boeken ]: 'Ik wil vriendelijkheid en hulpvaardigheid, en geen offers.' Als jullie begrepen hadden wat God daarmee bedoelt, zouden jullie geen onschuldige mensen veroordelen. Want de Mensenzoon is ook Heer over de heilige rustdag." Jezus liep verder en ging hun synagoge binnen. Daar was een man met een verlamde hand. De Farizeeërs vroegen Hem of je van de wet van Mozes iemand op de heilige rustdag mag genezen. Ze hoopten Hem ervan te kunnen beschuldigen dat Hij Zich niet aan de wet van Mozes hield. Maar Hij zei tegen hen: "Als je schaap op de heilige rustdag in een put valt, trek je het er toch onmiddellijk uit? En een mens is toch veel belangrijker dan een schaap? Daarom mag je op de heilige rustdag goed doen." Toen zei Hij tegen die man: "Strek je hand uit." De man strekte zijn hand uit en de hand werd net zo gezond als de andere.