Jeremia 31:27-40
Jeremia 31:27-40 Het Boek (HTB)
De HERE zegt: ‘Er komt een tijd dat Ik het aantal inwoners en de veestapel hier in Israël enorm zal laten groeien. In het verleden heb Ik mijn best gedaan dit volk te verwoesten en uit te roeien, maar nu zal Ik het weer zorgvuldig opbouwen. De mensen zullen niet langer het gezegde “kinderen boeten voor de zonden van hun ouders” gebruiken, want iedereen zal voor zijn eigen zonden sterven, ieder moet voor zijn eigen zonden boeten. Er komt een dag,’ zegt de HERE, ‘dat Ik een nieuw verbond met de mensen van Juda en Israël zal sluiten. Het zal niet hetzelfde verbond zijn dat Ik met hun voorouders sloot toen Ik die uit Egypte leidde. Dat verbond hebben zij toen verbroken, hoewel Ik voor hen zorgde als een man voor zijn vrouw. Maar dit is het nieuwe verbond dat Ik dan met hen zal sluiten: Ik zal mijn wetten in hun harten graveren, zodat zij Mij willen eren, dan zal Ik werkelijk hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Dan hoeven zij elkaar niet meer te vertellen dat het goed is de HERE te kennen,’ want iedereen, klein en groot, zal Mij dan werkelijk kennen, zegt de HERE, ‘Ik zal hun zonden vergeven en voor altijd vergeten.’ Dit zegt de HERE, die ons overdag het zonlicht en ʼs nachts het licht van maan en sterren geeft, die de zee opzweept zodat de golven beginnen te bulderen en wiens naam is HERE van de hemelse legers: ‘Net zo min als Ik van plan ben deze natuurwetten te veranderen, zo zal Ik ook mijn volk Israël niet verstoten! Net zomin als de hemelen kunnen worden gemeten en de fundamenten van de aarde kunnen worden gepeild, zo zal Ik er nooit over denken hen voor altijd te verstoten vanwege hun zonden! Want er komt een tijd,’ zegt de HERE, ‘dat heel Jeruzalem voor de HERE zal zijn herbouwd. Vanaf de toren van Hananeël in het noordoosten van de stad tot aan de Hoekpoort in het noordwesten, en vanaf de Garebheuvel in het zuidwesten tot Goa in het zuidoosten. De hele stad en het dal waar de doden begraven worden, zullen heilig zijn voor de HERE, evenals de velden die zich uitstrekken tot aan de Kidronbeek en vervolgens naar de Paardenpoort aan de oostkant van de stad. Deze stad zal nooit meer worden ingenomen of verwoest.’
Jeremia 31:27-40 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen zei de Heer: "Op een dag zal Ik ervoor zorgen dat het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda weer vol mensen en vol vee worden. Eerst heb Ik hen uitgerukt en afgebroken, verwoest en vernietigd door allerlei rampen. Maar Ik zal hen ook weer planten en opbouwen, zegt de Heer. Nu zeggen de mensen: 'De vaders hebben zure druiven gegeten en daardoor zijn de tanden van de kinderen stroef geworden.' Maar in die tijd zullen ze dat niet meer zeggen. Want iedereen wordt zelf gestraft voor de verkeerde dingen die hij doet. Iedereen die onrijpe druiven eet, zal zelf stroeve tanden krijgen. Op een dag zal Ik met het koninkrijk Israël en met het koninkrijk Juda een nieuw verbond sluiten, zegt de Heer. Het zal een ander verbond zijn dan het verbond dat Ik met hun voorouders heb gesloten, toen Ik hen bij de hand nam en uit Egypte haalde. Zíj hebben zich niet aan dat verbond gehouden, ook al ben Ik hun Heer. Maar het nieuwe verbond dat Ik in die tijd met het volk Israël zal sluiten, zal anders zijn, zegt de Heer. Ik zal mijn wet [ niet meer in steen, maar ] in hun binnenste schrijven, in hun hart en in hun verstand. En Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Dan zullen ze elkaar niet meer hoeven te leren wie Ik ben. Want iedereen, van hoog tot laag, zal Mij kennen, zegt de Heer. Ik zal hun al hun ongehoorzaamheid vergeven. Ik zal er zelfs niet meer aan denken. Ik ben de Heer van de hemelse legers. Ik laat overdag de zon schijnen en 's nachts de maan en de sterren. Ik jaag de golven van de zee op zodat ze bruisen en schuimen. Zolang Ik deze dingen laat bestaan, zal er een rest van het volk Israël blijven bestaan en zal het mijn volk blijven. De hemel zal nooit te meten zijn en de fundamenten van de aarde zullen nooit te vinden zijn. Net zo zal Ik nooit besluiten om het overblijfsel van Israël voor straf voorgoed aan zijn lot over te laten, zegt de Heer. Op een dag zal mijn stad Jeruzalem herbouwd worden, vanaf de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort, zegt de Heer. De stad zal nog groter worden dan eerst: tot aan de Garebheuvel en tot Goat. En het hele Ben-Hinnomdal, en de hopen as en alle velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort aan de oostkant van de stad, zullen bij mijn stad horen. Er zal nooit meer iets uitgerukt of verwoest worden."
Jeremia 31:27-40 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van beesten. En het zal geschieden, gelijk als Ik over hen gewaakt heb, om uit te rukken, en af te breken, en te verstoren, en te verderven, en kwaad aan te doen; alzo zal Ik over hen waken, om te bouwen en te planten, spreekt de HEERE. In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden. Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens, die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden. Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE; Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet meer, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den HEERE! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken. Zo zegt de HEERE, Die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam: Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen. Zo zegt de HEERE: Indien de hemelen daarboven gemeten, en de fondamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE. Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren Hananeël af tot aan de Hoekpoort. En het meetsnoer zal wijders nevens dezelve uitgaan tot aan den heuvel Gareb, en zich naar Goath omwenden. En het ganse dal der dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan den hoek van de Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE een heiligheid zijn; er zal niets weder uitgerukt, noch afgebroken worden in eeuwigheid.
Jeremia 31:27-40 Herziene Statenvertaling (HSV)
Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van dieren. Dan zal het gebeuren, dat Ik ten aanzien van hen zal waken om te bouwen en te planten, zoals Ik ten aanzien van hen gewaakt heb om weg te rukken en af te breken, om omver te halen en te vernielen, en hun kwaad aan te doen, spreekt de HEERE. In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden van de kinderen zijn stomp geworden. Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven. Ieder mens die onrijpe druiven eet – zijn tanden zullen stomp worden. Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken. Zo zegt de HEERE, Die de zon tot een licht geeft overdag en de vaste orde van maan en sterren tot een licht in de nacht, Die de zee opzweept, zodat haar golven bruisen, HEERE van de legermachten is Zijn Naam. Als deze verordeningen ooit zouden wijken van voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, dan zou ook het nageslacht van Israël ophouden een volk voor Mijn aangezicht te zijn, alle dagen! Zo zegt de HEERE: Als de hemel hierboven ooit opgemeten zou kunnen worden en de fundamenten van de aarde beneden onderzocht zouden kunnen worden, dan zou ook Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen, om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE. Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat de stad herbouwd zal worden voor de HEERE, van de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort, en dat het meetlint nog verder zal lopen, rechtdoor, tot aan de heuvel Gareb en zal afbuigen naar Goa. Heel het dal met de dode lichamen en de as en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort naar het oosten toe, zal een heiligheid voor de HEERE zijn. Voor eeuwig zal er niets meer worden weggerukt of afgebroken.
Jeremia 31:27-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaai met zaad van mensen en zaad van dieren; en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des HEREN. In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden. Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen slee worden. Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des HEREN. Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. Zo zegt de HERE, die de zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is HERE der heerscharen: Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des HEREN, dan zal ook het nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen. Zo zegt de HERE: Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde beneden na te speuren zijn, dan zal Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben, luidt het woord des HEREN. Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat de stad voor de HERE opgebouwd wordt, van de Chananeltoren af tot aan de Hoekpoort; dan gaat het meetsnoer verder rechtuit tot aan de heuvel Gareb en wendt zich naar Goa; en het gehele lijkendal met de as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort oostwaarts, zal de HERE heilig zijn; er zal niet weer vernield en verwoest worden in eeuwigheid.