Jeremia 31:1-40
Jeremia 31:1-40 Het Boek (HTB)
‘In die tijd,’ zegt de HERE, ‘zullen alle stammen van Israël Mij erkennen als de HERE, zij zullen zich als mijn volk gedragen. Ik zal voor hen zorgen, zoals Ik zorgde voor de Israëlieten die uit Egypte kwamen en aan wie Ik mijn genade toonde in de woestijn. Ik leidde hen en gaf hun rust. Want lang voor die tijd heeft de HERE tegen Israël gezegd: mijn volk, Ik heb van u gehouden met een eeuwigdurende liefde, liefdevol heb Ik u naar Mij toegetrokken. Ik zal uw volk herstellen, maagd van Israël. U zult opnieuw gelukkig zijn en weer dansen op het ritme van de tamboerijnen. U zult weer wijngaarden planten op de berghellingen van Samaria en met voldoening de opbrengst van uw eigen tuinen eten. Er zal een dag komen dat de wachters op de heuvels van Israël zullen roepen: “Sta op, laten we naar Sion gaan, naar de HERE, onze God.” Want de HERE zegt: “Zing blij over Israël, zing een jubelzang over het grootste van alle volken! De HERE heeft zijn volk en de restanten van Israël gered.” Want Ik zal hen terugbrengen vanuit het noorden en uit de verste hoeken van de aarde, zonder iemand te vergeten. Lammen en blinden zullen terugkomen, jonge moeders met hun kleine kinderen, vrouwen die op het punt staan te bevallen. Het zal een grote menigte zijn die terugkeert. Vreugdetranen zullen hen langs de wangen lopen en zij zullen tot Mij bidden wanneer Ik hen naar huis leid. Zij zullen langs stromende beken trekken, zonder te struikelen. Want Ik ben een vader voor Israël en Efraïm is mijn oudste zoon.’ Luister naar deze boodschap van de HERE, volken van de wereld, en laat iedereen in verre landen het horen: de HERE, die zijn volk uiteen heeft gejaagd, haalt het weer bij elkaar en zal hen bewaken zoals een herder zijn kudde. Hij zal de Israëlieten weer bevrijden en verlossen uit de macht van hun overheersers! Zij zullen thuiskomen en vrolijke liederen zingen op de heuvels van Sion, verheugd over de goedheid van de HERE, de goede oogsten, de tarwe, de wijn en de olie, en over de pasgeboren kalveren en lammetjes. Hun leven zal zijn als een tuin met genoeg water en al hun problemen zullen voorbij zijn. De jonge meisjes zullen dansen van blijdschap en ook de mannen, jong en oud, zullen delen in de feestvreugde. ‘Want Ik zal hun rouw veranderen in vreugde, Ik zal hen troosten en blij maken, want de gevangenschap met al zijn ellende zal achter de rug zijn. Ik zal de priesters een overvloed aan offervlees schenken dat in de tempel bij hen wordt gebracht, Ik zal mijn volk verzadigen met mijn overvloed,’ zegt de HERE. De HERE sprak opnieuw tegen mij en zei: ‘In Rama wordt luid gehuild en gejammerd, Rachel huilt om haar kinderen en wil zich niet laten troosten, omdat haar kinderen er niet meer zijn.’ Maar de HERE zegt: ‘Huil niet langer, Ik heb uw gebeden gehoord en u zult ze terugzien, zij zullen bij u terugkomen uit het verre land van de vijand. Uw toekomst ziet er hoopvol uit,’ zegt de HERE, ‘want uw kinderen zullen terugkeren naar hun eigen land. Ik heb Israëls klachten gehoord: “U hebt mij hard gestraft, maar dat was nodig. Want ik was een koppig kalf dat moest wennen aan het juk. Keer mijn hart naar U toe, opdat ik weer tot U zal terugkeren, want U alleen bent de HERE, mijn God. Ik ben van U afgedwaald, maar ik heb berouw, ik heb mijn fouten erkend. Ik schaam mij diep voor wat ik in mijn jeugd heb misdaan.” ’ De HERE antwoordt: ‘Israël is nog steeds mijn zoon, mijn liefste kind. Ik moest hem vaak straffen, maar Ik houd nog steeds van hem. Ik verlang naar hem en zal hem zeker helpen.’ Als u in ballingschap wordt weggevoerd, zet dan tekens langs de weg die in de richting van Israël wijzen. Markeer uw weg goed. Want u zult weer terugkeren naar uw steden, Israël. Hoe lang zult u nog aarzelen, afvallige dochter? Want de HERE zal iets nieuws en onbekends laten gebeuren, Israël zal uit zichzelf de HERE zoeken! De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Als Ik hen weer terugbreng, zal men in Juda en haar steden zeggen: “De HERE zegene u, centrum van rechtvaardigheid, heilige heuvel!” Stedelingen, boeren en herders zullen voor altijd in vrede en blijdschap samenleven. Ik zal de vermoeiden rust en de bedroefden blijdschap geven.’ Toen werd ik, Jeremia, wakker. Wat genoot ik van zoʼn slaap! De HERE zegt: ‘Er komt een tijd dat Ik het aantal inwoners en de veestapel hier in Israël enorm zal laten groeien. In het verleden heb Ik mijn best gedaan dit volk te verwoesten en uit te roeien, maar nu zal Ik het weer zorgvuldig opbouwen. De mensen zullen niet langer het gezegde “kinderen boeten voor de zonden van hun ouders” gebruiken, want iedereen zal voor zijn eigen zonden sterven, ieder moet voor zijn eigen zonden boeten. Er komt een dag,’ zegt de HERE, ‘dat Ik een nieuw verbond met de mensen van Juda en Israël zal sluiten. Het zal niet hetzelfde verbond zijn dat Ik met hun voorouders sloot toen Ik die uit Egypte leidde. Dat verbond hebben zij toen verbroken, hoewel Ik voor hen zorgde als een man voor zijn vrouw. Maar dit is het nieuwe verbond dat Ik dan met hen zal sluiten: Ik zal mijn wetten in hun harten graveren, zodat zij Mij willen eren, dan zal Ik werkelijk hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Dan hoeven zij elkaar niet meer te vertellen dat het goed is de HERE te kennen,’ want iedereen, klein en groot, zal Mij dan werkelijk kennen, zegt de HERE, ‘Ik zal hun zonden vergeven en voor altijd vergeten.’ Dit zegt de HERE, die ons overdag het zonlicht en ʼs nachts het licht van maan en sterren geeft, die de zee opzweept zodat de golven beginnen te bulderen en wiens naam is HERE van de hemelse legers: ‘Net zo min als Ik van plan ben deze natuurwetten te veranderen, zo zal Ik ook mijn volk Israël niet verstoten! Net zomin als de hemelen kunnen worden gemeten en de fundamenten van de aarde kunnen worden gepeild, zo zal Ik er nooit over denken hen voor altijd te verstoten vanwege hun zonden! Want er komt een tijd,’ zegt de HERE, ‘dat heel Jeruzalem voor de HERE zal zijn herbouwd. Vanaf de toren van Hananeël in het noordoosten van de stad tot aan de Hoekpoort in het noordwesten, en vanaf de Garebheuvel in het zuidwesten tot Goa in het zuidoosten. De hele stad en het dal waar de doden begraven worden, zullen heilig zijn voor de HERE, evenals de velden die zich uitstrekken tot aan de Kidronbeek en vervolgens naar de Paardenpoort aan de oostkant van de stad. Deze stad zal nooit meer worden ingenomen of verwoest.’
Jeremia 31:1-40 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om hem tot rust te brengen. De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen, en uitgaan met den rei der spelenden. Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten. Want er zal een dag zijn, waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: Maakt ulieden op, en laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE, onzen God! Want zo zegt de HEERE: Roept luide over Jakob met vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt, en zegt: O HEERE! behoud Uw volk, het overblijfsel van Israël. Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen. Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm is Mijn eerstgeborene. Hoort des HEEREN woord, gij heidenen! en verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde. Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen, die sterker was dan hij. Dies zullen zij komen, en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren, en tot den most, en tot de olie, en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei, daartoe de jongelingen en ouden te zamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten, en zal hen verblijden naar hun droefenis. En Ik zal de ziel der priesteren met vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE. Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween; Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn. Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween, en uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, spreekt de HEERE; want zij zullen uit des vijands land wederkomen. En er is verwachting voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw kinderen zullen wederkomen tot hun landpale. Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE, mijn God! Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb. Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstelijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE. Richt u merktekenen op, stel u spitse pilaren, zet uw hart op de baan, op den weg, dien gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israëls, keer weder tot deze uw steden! Hoe lang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Dit woord zullen zij nog zeggen in het land van Juda, en in zijn steden, als Ik hun gevangenis wenden zal: De HEERE zegene u, gij woning der gerechtigheid, gij berg der heiligheid! En Juda, mitsgaders al zijn steden, zullen te zamen daarin wonen; de akkerlieden, en die met de kudde reizen. Want Ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt, en Ik heb alle treurige ziel vervuld. (Hierop ontwaakte ik, en zag toe, en mijn slaap was mij zoet.) Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van beesten. En het zal geschieden, gelijk als Ik over hen gewaakt heb, om uit te rukken, en af te breken, en te verstoren, en te verderven, en kwaad aan te doen; alzo zal Ik over hen waken, om te bouwen en te planten, spreekt de HEERE. In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden. Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens, die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden. Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE; Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet meer, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den HEERE! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken. Zo zegt de HEERE, Die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam: Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen. Zo zegt de HEERE: Indien de hemelen daarboven gemeten, en de fondamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE. Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren Hananeël af tot aan de Hoekpoort. En het meetsnoer zal wijders nevens dezelve uitgaan tot aan den heuvel Gareb, en zich naar Goath omwenden. En het ganse dal der dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan den hoek van de Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE een heiligheid zijn; er zal niets weder uitgerukt, noch afgebroken worden in eeuwigheid.
Jeremia 31:1-40 Herziene Statenvertaling (HSV)
In die tijd, spreekt de HEERE, zal Ik al de geslachten van Israël tot een God zijn, en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Zo zegt de HEERE: Het volk dat aan het zwaard ontkomen was, heeft genade gevonden in de woestijn, toen Ik op weg ging om hem, Israël, tot rust te brengen. Van verre tijden af is de HEERE aan mij verschenen: Met eeuwige liefde heb Ik u liefgehad, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Ik zal u weer bouwen en u zult gebouwd worden, maagd Israël. Opnieuw zult u zich tooien met uw tamboerijnen, opnieuw zult u uittrekken in een reidans van vrolijke mensen. Opnieuw zult u wijngaarden planten op de bergen van Samaria: de planters zullen planten en de vruchten genieten. Want er zal een dag zijn dat de wachters zullen roepen op het bergland van Efraïm: Sta op, laten wij opgaan naar Sion, naar de HEERE, onze God! Want zo zegt de HEERE: Zing vrolijk over Jakob, met blijdschap! Juich om het hoofd van de heidenvolken! Laat het horen, prijs Hem en zeg: Verlos Uw volk, HEERE, het overblijfsel van Israël. Zie, Ik doe hen komen uit het land van het noorden, Ik zal hen bijeenbrengen van de uithoeken van de aarde; onder hen zijn blinden en verlamden, zwangeren en barenden met elkaar: met een grote menigte zullen zij hierheen terugkomen. Onder geween zullen zij komen, onder smeekbeden zal Ik hen leiden. Ik zal hen doen gaan naar waterbeken, op een rechte weg, waarop zij niet zullen struikelen, want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm – Mijn eerstgeborene is hij. Hoor het woord van de HEERE, heidenvolken, verkondig het in de kustlanden van ver weg, en zeg: Hij Die Israël verstrooid heeft, zal het weer bijeenbrengen en het hoeden, zoals een herder zijn kudde hoedt. Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht, en hem verlost uit de hand van hem die sterker was dan hij. Zij zullen komen en juichen op de hoogte van Sion, zij zullen toestromen naar het goede van de HEERE: naar het koren, naar de nieuwe wijn en naar de olie, naar de lammeren en runderen. Hun ziel zal zijn als een bevloeide hof, zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. Dan zullen jonge vrouwen zich verblijden in een reidans, ook de jongemannen en de ouderen met elkaar. Ik zal hun rouw veranderen in vreugde, Ik zal hen troosten, Ik zal hen blij maken na hun verdriet. Ik zal de ziel van de priesters verzadigen met overvloed, Mijn volk zal met het goede van Mij verzadigd worden, spreekt de HEERE. Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen. Zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, want zij zijn er niet meer. Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween, en uw ogen van tranen, want er is loon voor uw werk, spreekt de HEERE. Zij zullen uit het land van de vijand terugkomen, en er is hoop voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE, uw kinderen zullen terugkomen naar hun gebied. Ik heb zeker gehoord dat Efraïm zichzelf beklaagt: U hebt mij gestraft, ik ben gestraft als een ongetemd kalf. Bekeer mij, dan zal ik bekeerd zijn, want U bent de HEERE, mijn God. Want nadat ik bekeerd was, heb ik berouw gekregen. Nadat ik met mijzelf bekend ben gemaakt, heb ik mij op de heup geslagen. Ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden, omdat ik de smaad van mijn jeugd meedraag. Is Efraïm voor Mij niet een dierbare zoon, is hij voor Mij niet een lievelingskind? Want zo dikwijls als Ik tot hem spreek, denk Ik nog voortdurend aan hem. Daarom is Mijn binnenste bewogen over hem, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, spreekt de HEERE. Richt u merktekens op, zet u wegwijzers neer. Richt uw hart op de gebaande weg, de weg die u bent gegaan. Keer terug, maagd Israël, keer terug naar deze steden van u. Hoelang blijft u draaien, afvallige dochter? Voorzeker, de HEERE heeft iets nieuws geschapen op de aarde: een vrouw zal een man omvatten. Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zij zullen in het land Juda en in zijn steden weer dit woord zeggen, wanneer Ik een omkeer zal brengen in hun gevangenschap: Moge de HEERE u zegenen, woonplaats van gerechtigheid, heilige berg. Daarin zullen Juda en al zijn steden met elkaar wonen, akkerbouwers en wie met de kudde rondtrekken. Want Ik heb de vermoeide ziel te drinken gegeven en elke treurig geworden ziel heb Ik met voedsel vervuld. Hierop ontwaakte ik en ik keek. Mijn slaap was mij aangenaam geweest. Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van dieren. Dan zal het gebeuren, dat Ik ten aanzien van hen zal waken om te bouwen en te planten, zoals Ik ten aanzien van hen gewaakt heb om weg te rukken en af te breken, om omver te halen en te vernielen, en hun kwaad aan te doen, spreekt de HEERE. In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden van de kinderen zijn stomp geworden. Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven. Ieder mens die onrijpe druiven eet – zijn tanden zullen stomp worden. Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken. Zo zegt de HEERE, Die de zon tot een licht geeft overdag en de vaste orde van maan en sterren tot een licht in de nacht, Die de zee opzweept, zodat haar golven bruisen, HEERE van de legermachten is Zijn Naam. Als deze verordeningen ooit zouden wijken van voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, dan zou ook het nageslacht van Israël ophouden een volk voor Mijn aangezicht te zijn, alle dagen! Zo zegt de HEERE: Als de hemel hierboven ooit opgemeten zou kunnen worden en de fundamenten van de aarde beneden onderzocht zouden kunnen worden, dan zou ook Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen, om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE. Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat de stad herbouwd zal worden voor de HEERE, van de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort, en dat het meetlint nog verder zal lopen, rechtdoor, tot aan de heuvel Gareb en zal afbuigen naar Goa. Heel het dal met de dode lichamen en de as en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort naar het oosten toe, zal een heiligheid voor de HEERE zijn. Voor eeuwig zal er niets meer worden weggerukt of afgebroken.
Jeremia 31:1-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zal Ik voor alle geslachten van Israël tot een God zijn en zullen zij Mij tot een volk zijn. Zo zegt de HERE: Het volk der ontkomenen aan het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust. Van verre is de HERE mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls. Opnieuw zult gij u tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans; gij zult weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria, en wie ze planten, zullen ook de vrucht genieten. Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de HERE, onze God! Want zo zegt de HERE: Jubelt van vreugd over Jakob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de HERE heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israël. Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren. Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraïm, die is mijn eerstgeborene. Hoort het woord des HEREN, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde. Want de HERE maakt Jakob vrij en verlost hem uit de macht van wie sterker is dan hij. Zo komen zij jubelend op de hoogte van Sion en stromen toe naar het goede des HEREN, naar koren, most en olie, naar schapen en runderen; hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten. Dan verheugt zich het meisje in de reidans, jongelingen en grijsaards tezamen. Ik verander hun rouw in vreugde. Ik troost en verblijd hen na hun smart. Ik laaf de ziel der priesters met het vette en mijn volk wordt met het goede van Mij verzadigd, luidt het woord des HEREN. Zo zegt de HERE: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is. Zo zegt de HERE: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des HEREN, zij zullen terugkeren uit het land van de vijand. Ja, er is hoop voor uw toekomst, luidt het woord des HEREN, de kinderen zullen naar hun gebied terugkeren. Ik heb werkelijk Efraïm horen klagen: Gij hebt mij getuchtigd, als een ongetemd kalf werd ik getuchtigd; bekeer mij, dan zal ik mij bekeren, want Gij, HERE, zijt mijn God. Want nadat ik tot inkeer ben gekomen, heb ik berouw gekregen; nadat ik tot inzicht gekomen ben, heb ik mij op de heup geslagen; ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden, want ik heb de smaad van mijn jeugd gedragen. Is Efraïm Mij een lievelingszoon, een troetelkind, dat Ik, zo vaak als Ik van hem spreek, gedurig weder aan hem denken moet? Daarom is mijn binnenste over hem ontroerd, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, luidt het woord des HEREN. Richt u merkstenen op, zet u wegwijzers neer, zet uw hart op de heerbaan, de weg die gij gaat; keer terug, jonkvrouw Israëls, keer terug naar uw steden hier! Hoelang zult gij aarzelen, o afkerige dochter? Want de HERE schept iets nieuws op aarde: de vrouw zal de man omvangen. Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Wederom zal men dit woord zeggen in het land van Juda en in zijn steden, wanneer Ik een keer heb gebracht in hun lot: De HERE zegene u, rechtvaardige woonstede, heilige berg! Daar zal Juda wonen met al zijn steden tezamen, landbouwers en die met de kudde uittrekken; want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke versmachtende ziel verzadig Ik. Hierbij ontwaakte ik en zag op; mijn slaap was zo zoet. Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaai met zaad van mensen en zaad van dieren; en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des HEREN. In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden. Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen slee worden. Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des HEREN. Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. Zo zegt de HERE, die de zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is HERE der heerscharen: Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des HEREN, dan zal ook het nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen. Zo zegt de HERE: Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde beneden na te speuren zijn, dan zal Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben, luidt het woord des HEREN. Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat de stad voor de HERE opgebouwd wordt, van de Chananeltoren af tot aan de Hoekpoort; dan gaat het meetsnoer verder rechtuit tot aan de heuvel Gareb en wendt zich naar Goa; en het gehele lijkendal met de as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort oostwaarts, zal de HERE heilig zijn; er zal niet weer vernield en verwoest worden in eeuwigheid.
Jeremia 31:1-40 BasisBijbel (BB)
De Heer zegt: "In die tijd zullen alle families van Israël Mij hun God noemen. En zij zullen mijn volk zijn. Ik zal zorgen voor de mensen van mijn volk die deze oorlog hebben overleefd. Ik zal hen redden uit de woestijn en naar de plaats van rust brengen. Al lang geleden heb Ik tegen je gezegd, Jeruzalem, dat Ik altijd van je heb gehouden. Ik zal ook voor eeuwig van je blijven houden. Daarom heb Ik ook altijd voor je gezorgd. Ik zal ervoor zorgen dat je weer opgebouwd wordt, Jeruzalem. Je zal weer feestvieren, muziek maken en dansen. Je zal weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria. De mensen zullen wijngaarden planten en de wijn daarvan drinken. Op een dag zullen de wachtposten op de bergen van Efraïm weer roepen: 'Kom, laten we naar Jeruzalem gaan, naar onze Heer God!' De Heer zegt: Juich van vreugde over het volk Israël. Juich over het belangrijkste volk van alle volken. Juich en zeg: 'De Heer heeft zijn volk gered. Hij heeft alle mensen bevrijd die van zijn volk waren overgebleven.' Ik zal hen terugbrengen uit het Noorderland. Ik zal hen verzamelen van over de hele wereld. Er zullen blinde en verlamde mensen bij zijn. Er zullen vrouwen bij zijn die in verwachting zijn en vrouwen met heel jonge baby's. Met grote groepen tegelijk zullen ze hier terugkomen. Ze zullen huilen van blijdschap, en Mij smeken om hen veilig hier te brengen. Ik zal hen langs beken leiden, over een goed begaanbare weg waarop ze niet zullen struikelen. Want Ik ben de Vader van het volk Israël. Israël is mijn oudste zoon. Volken, luister naar wat Ik zeg. Laat het tot op de verre eilanden weten. De Heer zegt: Ik heb Israël uit elkaar gejaagd, maar Ik zal het ook weer verzamelen. Ik zal mijn volk beschermen zoals een herder zijn kudde beschermt. Want Ik, de Heer, heb het volk Israël vrijgekocht. Ik red hen uit de macht van iemand die sterker was dan zij. Zo komen ze juichend naar de berg Sion. Ze juichen over al het goede dat Ik hun geef: graan, wijn en olijf-olie, schapen en koeien. Ze zullen nooit meer ergens gebrek aan hebben. Ze zullen nooit meer verdrietig zijn. Jong en oud zullen dansen. Ik zal hun verdriet in blijdschap veranderen. Ik zal hen troosten. Ik zal hen weer blij maken na al hun verdriet. En Ik zal de priesters weer blij maken en overvloed geven. Mijn volk zal met volle teugen genieten van Mij en van alles wat Ik hun geef, zegt de Heer. Dit zegt de Heer: In Rama huilt iemand. Ze huilt hartverscheurend. Het is Rachel. Ze huilt over haar kinderen omdat ze er niet meer zijn. Ze wil zich niet laten troosten. Maar de Heer zegt: Huil maar niet meer. Veeg je tranen af. Want Ik zal je belonen voor alles wat je hebt gedaan, zegt de Heer. Je kinderen zullen terugkomen uit het land van de vijand. Er is nog hoop, er is nog toekomst voor je kinderen. Je bewoners zullen weer naar hun eigen land terugkomen. Ik heb Israël wel horen klagen: 'U heeft mij gestraft. U heeft mij behandeld als een os die nog moet leren om onder een juk te lopen. Help mij om weer bij U terug te komen, Heer, want dan zal ik bij U terug kunnen komen. Want U bent mijn Heer God. Ik heb eindelijk begrepen dat ik verkeerd gedaan heb. Ik heb er heel erg spijt van. Ik schaam me diep over wat ik vroeger heb gedaan.' Maar Israël is mijn lievelingszoon! Hij is mijn troetelkind. Elke keer als Ik zijn naam noem, voel Ik hoeveel Ik van hem houd. Ik heb medelijden met hem. Daarom zal Ik weer goed voor hem zijn, zegt de Heer. Vrouwe Jeruzalem, zorg dat je goed de weg kan vinden! Zet wegwijzers neer. Neem de grote weg. Kom terug, kom terug naar je steden hier. Hoelang zul je nog blijven weglopen, zoals een dochter die wegloopt van haar vader? Ik zal ervoor zorgen dat er iets gebeurt dat nog nooit eerder gebeurd is: Jeruzalem zal Míj innig omhelzen, in plaats van dat Ik Jeruzalem innig omhels. Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal een einde maken aan de gevangenschap van Juda. Dan zullen de mensen in de steden van Juda weer zeggen: 'De Heer zal goed voor je zijn, stad van rechtvaardigheid, heilige berg!' Jeruzalem en de steden van Juda zullen weer bewoond worden. Er zullen weer boeren zijn, en herders die met hun kudden rondtrekken. Want de mensen die moe zijn, vul Ik met nieuwe kracht. De mensen die bedroefd waren, geef Ik nieuwe blijdschap." Toen werd ik wakker. Wat had de Heer me prachtige dingen laten zien in mijn droom! Toen zei de Heer: "Op een dag zal Ik ervoor zorgen dat het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda weer vol mensen en vol vee worden. Eerst heb Ik hen uitgerukt en afgebroken, verwoest en vernietigd door allerlei rampen. Maar Ik zal hen ook weer planten en opbouwen, zegt de Heer. Nu zeggen de mensen: 'De vaders hebben zure druiven gegeten en daardoor zijn de tanden van de kinderen stroef geworden.' Maar in die tijd zullen ze dat niet meer zeggen. Want iedereen wordt zelf gestraft voor de verkeerde dingen die hij doet. Iedereen die onrijpe druiven eet, zal zelf stroeve tanden krijgen. Op een dag zal Ik met het koninkrijk Israël en met het koninkrijk Juda een nieuw verbond sluiten, zegt de Heer. Het zal een ander verbond zijn dan het verbond dat Ik met hun voorouders heb gesloten, toen Ik hen bij de hand nam en uit Egypte haalde. Zíj hebben zich niet aan dat verbond gehouden, ook al ben Ik hun Heer. Maar het nieuwe verbond dat Ik in die tijd met het volk Israël zal sluiten, zal anders zijn, zegt de Heer. Ik zal mijn wet niet meer in steen, maar in hun binnenste schrijven, in hun hart en in hun verstand. En Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Dan zullen ze elkaar niet meer hoeven te leren wie Ik ben. Want iedereen, van hoog tot laag, zal Mij kennen, zegt de Heer. Ik zal hun al hun ongehoorzaamheid vergeven. Ik zal er zelfs niet meer aan denken. Ik ben de Heer van de hemelse legers. Ik laat overdag de zon schijnen en 's nachts de maan en de sterren. Ik jaag de golven van de zee op zodat ze bruisen en schuimen. Zolang Ik deze dingen laat bestaan, zal er een rest van het volk Israël blijven bestaan en zal het mijn volk blijven. De hemel zal nooit te meten zijn en de fundamenten van de aarde zullen nooit te vinden zijn. Net zo zal Ik nooit besluiten om het overblijfsel van Israël voor straf voorgoed aan zijn lot over te laten, zegt de Heer. Op een dag zal mijn stad Jeruzalem herbouwd worden, vanaf de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort, zegt de Heer. De stad zal nog groter worden dan eerst: tot aan de Garebheuvel en tot Goat. En het hele Ben-Hinnomdal, en de hopen as en alle velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort aan de oostkant van de stad, zullen bij mijn stad horen. Er zal nooit meer iets uitgerukt of verwoest worden."