Genesis 46:31-34
Genesis 46:31-34 Het Boek (HTB)
Jozef richtte zich tot zijn broers en zei: ‘Ik zal de farao gaan vertellen dat jullie uit het land Kanaän zijn gekomen om bij mij te zijn. En ik zal hem zeggen: “Deze mannen zijn schaapherders. Zij hebben hun kudden en al hun andere bezittingen meegenomen.” Als de farao dus met jullie wil praten en vraagt wat jullie beroep is, moet je zeggen: “Wij zijn sinds onze jeugd schaapherders, net zoals onze vaders al generaties lang zijn geweest.” Als jullie hem dat vertellen, zal hij jullie rustig in Gosen laten wonen.’ Want in andere delen van Egypte werden schaapherders veracht en gehaat.
Genesis 46:31-34 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot zijns vaders huis: Ik zal optrekken en Farao boodschappen, en tot hem zeggen: Mijn broeders en het huis mijns vaders, die in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen. En die mannen zijn schaapherders; want het zijn mannen, die met vee omgaan; en zij hebben hun schapen, en hun runderen, en al wat zij hebben, medegebracht. Wanneer het nu geschieden zal, dat Farao ulieden zal roepen, en zeggen: Wat is uw hantering? Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe met vee omgegaan hebben, zo wij als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; want alle schaapherder is den Egyptenaren een gruwel.
Genesis 46:31-34 Herziene Statenvertaling (HSV)
Daarop zei Jozef tegen zijn broers en tegen het huis van zijn vader: Ik ga het aan de farao vertellen. Ik zal tegen hem zeggen: Mijn broers en het huis van mijn vader, die in het land Kanaän woonden, zijn naar mij toe gekomen. De mannen zijn herders van kleinvee, want zij zijn altijd veehouders geweest. Zij hebben hun kleinvee en hun runderen, en alles wat zij hebben, meegebracht. Wanneer het zal gebeuren dat de farao u roept en vraagt: Wat is uw beroep? dan moet u zeggen: Uw dienaren zijn altijd veehouders geweest, van onze jeugd af aan tot nu toe, zowel wij als onze vaderen. Dan zult u in de landstreek Gosen mogen wonen, want elke herder van kleinvee is voor de Egyptenaren een gruwel.
Genesis 46:31-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En Jozef zeide tot zijn broeders en tot het huis zijns vaders: Ik zal heengaan, het Farao meedelen en hem zeggen: mijn broeders en het huis mijns vaders, die in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen; die mannen zijn schaapherders, want zij zijn veehouders en hebben hun kleinvee, hun runderen en alles wat zij bezitten, meegebracht. En wanneer Farao u roept en zegt: wat is uw bedrijf? zegt dan: uw knechten zijn veehouders geweest van onze jeugd aan tot heden, zowel wij als onze vaderen – opdat gij in het land Gosen moogt wonen, want al wat schaapherder is, is voor de Egyptenaren een gruwel.
Genesis 46:31-34 Het Boek (HTB)
Jozef richtte zich tot zijn broers en zei: ‘Ik zal de farao gaan vertellen dat jullie uit het land Kanaän zijn gekomen om bij mij te zijn. En ik zal hem zeggen: “Deze mannen zijn schaapherders. Zij hebben hun kudden en al hun andere bezittingen meegenomen.” Als de farao dus met jullie wil praten en vraagt wat jullie beroep is, moet je zeggen: “Wij zijn sinds onze jeugd schaapherders, net zoals onze vaders al generaties lang zijn geweest.” Als jullie hem dat vertellen, zal hij jullie rustig in Gosen laten wonen.’ Want in andere delen van Egypte werden schaapherders veracht en gehaat.
Genesis 46:31-34 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Jozef zei tegen zijn familie: "Ik zal de farao vertellen: 'Mijn broers en de hele familie van mijn vader zijn uit Kanaän naar mij toe gekomen. Die mannen zijn schaapherders, want ze zijn veehouders. Ze hebben hun schapen, geiten, koeien en alles wat ze hebben, meegebracht.' De farao zal jullie misschien laten komen en vragen wat jullie beroep is. Dan moeten jullie zeggen: 'We zijn al ons hele leven schaapherders. Dat waren onze voorvaders ook.' Dan zullen jullie in de streek Gosen mogen wonen. Want Egyptenaren willen niet met schaapherders omgaan: ze vinden hen walgelijk."