Psalmen 78:40-72

Psalmen 78:40-72 HTB

Wat waren zij in de woestijn vaak opstandig tegen Hem en beledigden zij Hem daar. Steeds weer daagden zij God uit en deden zij de Heilige God van Israël verdriet. Zij herinnerden zich zijn macht niet, hoe Hij hen eens bevrijd had. Hoe Hij in Egypte, in de stad Zoan, zijn wonderen en tekenen had gedaan. Hij veranderde het water van de Nijl in bloed, hetzelfde deed Hij met de zijrivieren, zodat niemand kon drinken. Hij stuurde steekvliegen die hun het leven onmogelijk maakten en kikkers die overal zaten. Alle gewassen op de akkers werden kaalgevreten door ongedierte en daarna kwamen er nog sprinkhanen. De hagel vernielde de druivenoogst en de ijzel bevroor de moerbeibomen. Ook het vee stierf door de hagel en de kudden door de bliksem. Hij liet over heel Egypte zijn brandende toorn neerkomen, zijn boosheid en angstaanjagende woede. Zo ging zijn toorn over heel Egypte. Hij beschermde hen niet tegen de dood, maar gaf hen prijs aan de pest. Alle oudste zonen in Egypte stierven. Hij verzamelde zijn volk, zoals men schapen verzamelt. Als een kudde leidde Hij hen het land Egypte uit, de woestijn in. Hij bracht de Israëlieten veilig verder en zij kenden geen angst, want God had al hun vijanden laten verdrinken. Hij bracht hen naar heilig terrein, naar de berg die Hij voor Zichzelf had uitgekozen, de Sinaï. Hij verjoeg de volken die zij tegenkwamen. Hij gaf Israël hun bezittingen en liet de twaalf stammen in hun tenten wonen. Maar zij bleven God uitdagen en waren opstandig tegen God, de Allerhoogste. Zij hielden zich ook niet aan zijn leefregels. Zij gingen afgoden dienen en werden ontrouw, zoals eens hun voorouders. Zij beantwoordden niet aan zijn eisen. Zij tergden Hem met hun afgodenaltaren en maakten Hem jaloers met hun beeldendienst. God hoorde alles en ontstak in toorn. Hij steunde het volk niet langer. Hij gaf de tabernakel over in vijandige handen. Hij verliet hem. Dit sieraad van God kwam in handen van de vijand. Zijn volk kwam terecht in oorlogen, Hij was boos op zijn volk. De jonge mannen kwamen om en de schoonheid van de meisjes werd niet meer bezongen. De priesters werden gedood en de weduwen konden niet meer huilen. Toen werd de Here wakker, net als een soldaat die van de wijn in slaap gevallen was. Hij sloeg zijn tegenstanders van achteren neer en versloeg hen smadelijk. Hij kwam niet terug bij de stammen van Jozef. Efraïm werd niet meer uitgekozen. Hij koos de stam van Juda, de berg Sion, waarvan Hij zoveel houdt. Daar bouwde Hij zijn nieuwe huis, het stond er net zo vast als de aarde na de schepping. Zijn knecht David koos Hij uit en Hij haalde hem weg achter de schapen. Hij hoefde geen schapen meer te weiden, maar nu een volk. Het volk van Jakob, Israël, werd zijn nieuwe kudde. David weidde het volk met een oprecht hart en gaf het kundig leiding.