De mannen die Jezus gevangengenomen hadden, brachten Hem naar het paleis van hogepriester Kajafas. Daar was de hele Hoge Raad bijeen. Petrus volgde op een afstand. Hij ging naar de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Daar bleef hij bij de soldaten zitten om te zien hoe het met Jezus zou aflopen. De leidende priesters en de andere leden van de Hoge Raad zochten getuigen om Jezus ter dood te kunnen veroordelen. Maar zij vonden alleen mensen die een vals getuigenis wilden afleggen. En die getuigenissen waren niet met elkaar in overeenstemming. Ten slotte stapten er twee mannen naar voren die zeiden: ‘Wij hebben Hem horen zeggen dat Hij de tempel van God kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen.’ De hogepriester stond op en vroeg aan Jezus: ‘Wat hebt U daarop te zeggen? Hebt U dat gezegd of niet?’ Maar Jezus bleef zwijgen. ‘Uit naam van de levende God,’ riep de hogepriester. ‘Zeg ons of U de Christus bent, de Zoon van God.’ ‘U zegt het,’ antwoordde Jezus. ‘Straks zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van God. U zult Hem ook zien terugkomen op de wolken aan de hemel.’ Hevig verontwaardigd scheurde de hogepriester zijn kleren kapot. Hij schreeuwde: ‘Hij belastert God! Hebben we nu nog getuigen nodig! U hebt allemaal gehoord wat Hij zei! Wat doen wij met Hem?’ De mannen van de Hoge Raad schreeuwden allemaal: ‘Hij verdient de doodstraf!’ Daarna spuugden zij Hem in het gezicht en sloegen Hem. Sommigen gaven Hem klappen in het gezicht en hoonden: ‘Hé, profeet! Zeg, Christus! Zeg eens wie U heeft geslagen!’
Lees Mattheüs 26
Luisteren Mattheüs 26
Delen
Alle vertalingen vergelijken: Mattheüs 26:57-68
Sla Bijbelteksten op, lees offline, bekijk onderwijsvideo's en meer!
Thuisscherm
Bijbel
Leesplannen
Video's