Na de dood van de twee zonen van Aäron, die waren gestorven toen zij voor de HERE verschenen, zei de HERE tegen Mozes: ‘Waarschuw uw broer Aäron dat hij niet zomaar in het Heilige der Heiligen, waar de ark en het verzoendeksel zich bevinden, mag komen. De straf daarop is de dood. Want Ik verschijn daar in de wolk die boven het verzoendeksel hangt. Alleen op de volgende wijze mag hij die plaats betreden: hij moet een jonge stier als zondoffer en een ram als brandoffer offeren. Hij moet zich baden en het heilige linnen onderkleed, de linnen broek en een linnen gordel aantrekken en een linnen tulband opzetten. Het volk Israël zal dan twee geitenbokken als zondoffer en een ram als brandoffer brengen. Aäron moet eerst de jonge stier aan de HERE aanbieden als een zondoffer om verzoening te doen voor zichzelf en zijn gezin. Dan zal hij de twee geitenbokken voor de HERE brengen bij de ingang van de tabernakel en het lot over hen werpen, één lot voor de bok die voor de HERE wordt geofferd en één voor de bok die wordt weggezonden. De bok waarop het lot van de HERE valt, moet Aäron als een zondoffer aan de HERE offeren. De andere bok zal in leven worden gelaten en voor de HERE worden geplaatst. Hij zal als zondebok de woestijn worden ingestuurd. Nadat Aäron de jonge stier als zondoffer voor zichzelf en zijn gezin heeft geofferd, moet hij een vuurpan met gloeiende kolen van het altaar van de HERE nemen en zijn handen vullen met geurig reukwerk dat tot fijn poeder is verwerkt en dat achter het gordijn van het Heilige der Heiligen brengen. Daar moet hij, voor het oog van de HERE, het reukwerk op de gloeiende kolen leggen. Zo zal een wolk van reukwerk het verzoendeksel bedekken dat op de ark ligt (waarin de stenen plaquettes met de wet liggen), opdat hij niet sterft. Dan moet hij een deel van het bloed van de jonge stier met zijn vinger op de voorzijde van het verzoendeksel sprenkelen en eveneens zevenmaal voor het verzoendeksel sprenkelen. Vervolgens moet hij de bok, het zondoffer van het volk, slachten en het bloed achter het gordijn van het Heilige der Heiligen brengen en het op en voor het verzoendeksel sprenkelen, zoals hij met het bloed van de stier gedaan heeft. Zo zal hij verzoening doen over het heiligdom, omdat het is verontreinigd door de zonden van het volk Israël en over de tabernakel, die in hun midden staat en wordt omringd door hun onreinheid. Er mag niemand anders in de tabernakel komen wanneer Aäron binnen is om verzoening te doen in het Heilige der Heiligen, totdat hij weer naar buiten komt en verzoening heeft gedaan voor zichzelf, zijn gezin en het volk Israël. Dan zal hij naar het altaar voor de HERE gaan en er verzoening over doen. Hij moet het bloed van de jonge stier en de bok aan de horens van het altaar strijken en met zijn vinger zevenmaal het bloed over het altaar sprenkelen en het reinigen van de zonden van Israël en het op die manier heiligen. Wanneer hij verzoening heeft gedaan voor het Heilige der Heiligen, de hele tabernakel en het altaar, zal hij de levende bok nemen en zijn beide handen op zijn kop leggen en alle zonden van het volk Israël over hem belijden. Hij zal al hun zonden op de kop van de bok laden en daarna moet een man die daarvoor is aangewezen, de bok de woestijn inbrengen. Zo zal de bok alle zonden van het volk naar een onbewoond land meenemen en de man zal hem in de wildernis loslaten. Daarna zal Aäron de tabernakel weer binnengaan en de linnen kleding die hij droeg toen hij zich achter het gordijn van het Heilige der Heiligen begaf, uittrekken en daar in de tabernakel achterlaten. Dan zal hij zich op een heilige plaats baden, zijn kleren weer aantrekken en naar buiten komen om zijn eigen brandoffer en dat van het volk te offeren, zo zal hij verzoening doen voor zichzelf en voor het gehele volk. Ook het vet van het zondoffer moet hij op het altaar verbranden. De man die de bok heeft meegenomen naar de wildernis, moet daarna zijn kleren wassen en zich baden en dan weer in het kamp terugkomen. De jonge stier en de bok van het zondoffer (Aäron bracht hun bloed in het Heilige der Heiligen om verzoening te doen) zullen buiten het kamp worden gebracht en daar worden verbrand met hun huid en ingewanden. Daarna zal de man die ze heeft verbrand zijn kleren wassen, zich baden en teruggaan naar het kamp.
Dit is een wet die altijd van kracht blijft: op de tiende dag van de zevende maand mag u niet werken. Het moet een dag zijn van zelfonderzoek en vasten voor de HERE. Dit geldt zowel voor de geboren Israëliet als voor de buitenlander die bij u woont. Want op deze dag wordt verzoening gedaan over uw zonden, u wordt voor de HERE van uw zonden gereinigd. Het is een sabbat van volledige rust, die in ingetogenheid moet worden doorgebracht. Dit is een altijd geldende wet. In de volgende generaties zal deze ceremonie worden uitgevoerd door de gezalfde hogepriester, de tot priester gewijde opvolger van Aäron. Hij moet de heilige linnen kleren aantrekken en verzoening doen voor het Heilige der Heiligen, de tabernakel, het altaar, de priester en het volk. Dit zal een altijd geldende wet voor u zijn. Zo zult u eenmaal per jaar verzoening doen voor de zonden van het volk Israël.’