Jozua 6:6-21

Jozua 6:6-21 HTB

Jozua riep daarop de priesters bijeen en gaf hun de nodige bevelen. De gewapende mannen moesten de stoet aanvoeren, gevolgd door de zeven priesters die de ramshoornen bliezen. Achter hen moesten dan de priesters lopen die de ark droegen, gevolgd door de achterhoede. Jozua beval het volk: ‘Er moet volledige stilte in acht worden genomen. Laat niemand zijn mond opendoen tot ik u zeg dat u moet juichen, juich dan!’ De ark werd die dag rond de stad gedragen, waarna iedereen terugkeerde naar het kamp om er de nacht door te brengen. Toen het de volgende morgen licht werd, maakten zij weer een rondgang. Daarna keerde iedereen terug naar het kamp. Dit deden zij zes dagen lang. Bij het aanbreken van de zevende dag gingen zij weer naar de stad, maar nu liepen zij er zevenmaal omheen in plaats van eenmaal. Bij de zevende keer lieten de priesters de ramshoorns klinken en Jozua riep tot het volk: ‘Juich, de HERE heeft ons de stad gegeven!’ Vóór die tijd had Jozua zijn mensen gezegd: ‘De stad en alles wat daarin is, moet voor de HERE worden vernietigd, maar alleen de prostituee Rachab en allen die in haar huis zijn, mogen in leven blijven omdat zij de spionnen heeft beschermd. Vergrijp u niet aan al wat voor de HERE vernietigd wordt. Als u zich iets als buit toeëigent, zal dit rampzalige gevolgen hebben voor Israël.’ Alle zilveren, gouden, koperen en ijzeren voorwerpen moeten aan de HERE worden gegeven en naar zijn schatkamer worden gebracht, al het overige moet worden vernietigd. Toen de ramshoornen schalden, juichte het volk en daarop stortte de stadsmuur in. De Israëlieten stroomden van alle kanten de stad binnen en namen haar in. Zij vernietigden alles: mannen en vrouwen, jong en oud, ossen, schapen, ezels, letterlijk alles.