Johannes 6:25-70

Johannes 6:25-70 HTB

Toen zij Hem daar vonden, vroegen zij: ‘Meester, wanneer bent U hier aangekomen?’ ‘Ik weet wel waarom u Mij zoekt,’ antwoordde Hij. ‘U komt niet om de wonderen die u hebt gezien, maar omdat Ik u volop te eten heb gegeven. Werk niet voor gewoon voedsel, dat vergaat, maar werk voor het voedsel dat blijft en waardoor u eeuwig leven krijgt. Ik, de Mensenzoon, zal u dat geven. Dat heeft God Mij opgedragen.’ Zij vroegen: ‘Hoe kunnen wij doen wat God wil?’ Jezus antwoordde: ‘U moet in Mij geloven. Dat is de wil van God, want Ik ben door Hem gestuurd.’ ‘Bewijs dat dan eens,’ zeiden zij. ‘Geef ons een teken van uw macht. Wat kunt U doen? Onze voorouders hadden in de woestijn steeds te eten. Er staat in de Boeken dat zij van Mozes brood uit de hemel kregen.’ Jezus zei: ‘Dat brood uit de hemel hebben zij niet van Mozes gekregen, maar van mijn Vader. Want het brood van God is Hij die uit de hemel is gekomen. Hij geeft het leven aan deze wereld.’ ‘Here,’ zeiden zij. ‘Dat brood willen wij altijd wel hebben.’ Jezus antwoordde: ‘Ik ben het brood dat leven geeft. Wie bij Mij komt, zal nooit meer honger krijgen. Wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen. U hebt Mij gezien en toch gelooft u Mij niet. Dat heb Ik u trouwens al eens eerder gezegd. Alle mensen die de Vader Mij geeft, zullen naar Mij toekomen. En als iemand bij Mij komt, zal Ik hem nooit wegsturen. Ik ben niet uit de hemel gekomen om mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gestuurd heeft. God wil niet dat Ik één van deze mensen die Hij aan Mij gegeven heeft, verlies, maar dat Ik ze op de laatste dag uit de dood laat opstaan. Mijn Vader wil dat ieder die inziet wie zijn Zoon is en op Hem vertrouwt, eeuwig leven heeft en Ik zal hen op de laatste dag uit de dood opwekken.’ De Joden begonnen onrust te stoken, omdat Hij had gezegd: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen.’ Zij zeiden tegen elkaar. ‘Die man is niemand anders dan Jezus, de zoon van Jozef. Wij kennen zijn vader en moeder! Hoe durft Hij dan te zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?’ ‘Houd op met dat gemopper,’ zei Jezus. ‘Niemand kan bij Mij komen als de Vader hem niet zover brengt. En op de laatste dag zal Ik hem uit de dood opwekken. De profeet Jesaja heeft geschreven: “Zij zullen allemaal door God onderwezen worden.” Ieder die de stem van God hoort en naar Hem luistert, komt bij Mij. Niet dat ooit iemand de Vader heeft gezien. Alleen Hij die van God vandaan komt, heeft Hem gezien. Luister goed: wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. Ik ben het brood dat leven geeft. Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en zijn toch gestorven. Maar met het brood uit de hemel waar Ik over spreek is het anders. Wie hiervan eet, zal niet sterven. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is gekomen. Wie van dit brood eet, zal altijd blijven leven. Het brood dat Ik voor het leven van de wereld zal geven, is mijn lichaam.’ De Joden kregen hierover ruzie onder elkaar. ‘Hoe kan Hij ons zijn lichaam te eten geven?’ zeiden zij. ‘Ik zeg het nog eens,’ zei Jezus. ‘Als u het vlees van Mij, de Mensenzoon, niet eet en mijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u. Maar wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven. Zo iemand zal Ik op de laatste dag uit de dood doen opstaan. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. Ik leef door de kracht van de levende Vader die Mij gestuurd heeft. Als iemand Mij eet, zal hij leven door mijn kracht. Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen. Wie het eet, zal altijd blijven leven. Het is heel ander brood dan uw voorouders vroeger hebben gekregen, want die zijn tenslotte toch gestorven.’ Hij zei deze dingen terwijl Hij in een synagoge van Kafarnaüm aan het woord was. Veel van zijn leerlingen hadden moeite met deze woorden en zeiden: ‘Zijn woorden zijn moeilijk te verteren, wie kan dit aanhoren?’ Jezus wist wel dat zij hierover bezig waren en vroeg hun: ‘Erger Ik u met mijn woorden? En als u Mij, de Mensenzoon, naar de hemel ziet teruggaan, wat dan? Het is de Geest die leven geeft, het lichamelijke op zichzelf heeft geen nut. Alles wat Ik u gezegd heb, is Geest en leven. Maar sommigen van u geloven Mij niet.’ Want Jezus wist allang wie Hem niet vertrouwden en wie Hem zou verraden. Hij zei: ‘Daarom heb Ik u gezegd dat niemand bij Mij kan komen als de Vader hem niet zover brengt.’ Vanaf dat moment gingen veel van zijn leerlingen niet meer met Jezus mee. Zij wilden niets meer met Hem te maken hebben. ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ vroeg Jezus aan de groep van twaalf. Simon Petrus antwoordde: ‘Naar wie moeten wij toegaan, Here? U spreekt woorden die eeuwig leven geven. Wij geloven en weten dat U de Zoon van God bent.’ Jezus zei: ‘Ik heb jullie alle twaalf uitgekozen, maar een van jullie is een duivel.’