Toen kreeg Jeremia deze boodschap van de HERE: ‘Uw neef Hanameël, de zoon van Sallum, zal binnenkort hier komen om te vragen of u zijn grond in Anathoth wilt kopen. Volgens de wet hebt u het eerste kooprecht, voordat hij het iemand anders te koop aanbiedt.’
Hanameël kwam zoals de HERE had voorzegd en bezocht mij in de gevangenis. ‘Koop mijn stuk land in Anathoth, in het land van Benjamin,’ zei hij, ‘want de wet geeft u het eerste recht om te kopen.’ Toen wist ik zeker dat de boodschap die ik had gehoord, van de HERE afkomstig was. Dus kocht ik het stuk land en betaalde Hanameël er honderdzevenentachtig gram zilver voor. Ik tekende en verzegelde het koopcontract in het bijzijn van getuigen, woog het zilver af en betaalde hem. Toen nam ik het verzegelde koopcontract waarin de koopvoorwaarden stonden en ook de onverzegelde kopie ervan en voor de ogen van Hanameël, de getuigen die het contract hadden ondertekend en de cipiers gaf ik de papieren aan Baruch, de zoon van Neria, de zoon van Machseja. Ik zei tegen hem, waar iedereen bij was: ‘De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Neem dit verzegelde koopcontract en de onverzegelde kopie mee en doe ze in een stenen pot, zodat ze lang bewaard blijven.” Want de HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “In de toekomst zullen deze papieren waardevol worden. Op een goede dag zullen mensen weer eigendommen beheren in dit land en hier weer huizen, wijngaarden en stukken land kopen en verkopen.” ’
Nadat ik de papieren aan Baruch had gegeven, bad ik: ‘Oppermachtige HERE! U hebt met uw grote kracht de hemelen en de aarde gemaakt, niets is voor U onmogelijk! U bent liefdevol en vriendelijk tegenover duizenden, maar rekent de zonden van de vaders aan de kinderen toe. U bent de grote en machtige God, de HERE van de hemelse legers. U bezit alle wijsheid en doet grote en machtige wonderen. Uw ogen zien het doen en laten van alle mensen en U beloont ieder naar zijn daden en wijze van leven. U hebt ongelooflijke dingen gedaan in het land Egypte. Dingen die men zich nu nog herinnert. U bent voortgegaan met het doen van grote wonderen, niet alleen in Israël, maar overal ter wereld. U hebt uw naam groot gemaakt tot op de dag van vandaag. U bracht Israël uit Egypte met machtige wonderen, grote kracht en verschrikkingen. U gaf de Israëlieten dit land dat U lang geleden aan hun voorouders beloofde: een prachtig en vruchtbaar land dat overvloeit van melk en honing. Onze voorouders veroverden het, zodat zij hier konden wonen. Maar zij weigerden U te gehoorzamen en uw wetten na te leven, zij hebben vrijwel nooit geluisterd naar wat U zei. Daarom hebt U al deze ellende over hen heen laten komen. De Babyloniërs hebben de belegeringswallen al tegen de stadsmuren staan, ze zullen de stad veroveren met het zwaard, geholpen door honger en ziekten. Alles is gebeurd, zoals U hebt gezegd, zoals U bepaalde dat het moest gaan! En toch zegt U dat ik dit stuk land moet kopen en het in bijzijn van deze getuigen met goed geld moet betalen, ook al zal Jeruzalem in handen van de vijand vallen.’
Toen zei de HERE tegen Jeremia: ‘Ik ben de HERE, de God van alle mensen, is er iets onmogelijk voor Mij?