Exodus Inleiding

Inleiding
Het boek Exodus (‘Uittocht’) beschrijft hoe de Israëlieten tijdens hun verblijf in Egypte onderdrukt worden en hoe zij tijdens hun reis door de woestijn steeds meer het volk van God worden. Er wordt beschreven hoe Mozes door God (die hij leert kennen als de Here) geroepen wordt om naar de koning van Egypte te gaan en het volk van God naar de vrijheid te leiden. De koning van Egypte, de farao, weigert het volk te laten gaan en daarom treft God de Egyptenaren met tien plagen. Pesach, het Joodse Paasfeest, wordt voor het eerst gevierd tijdens de laatste plaag en dat wordt voor Israël een vaste herinnering aan de bevrijding die God gaf. De Israëlieten krijgen ten slotte toestemming om Egypte te verlaten. Ze steken de Rietzee over en komen tijdens een moeizame tocht door de woestijn bij de berg Sinaï, waar God hun de Tien Geboden (de belangrijkste leefregels) en zijn bouwplan voor de tabernakel, een verplaatsbaar heiligdom, geeft. Daar wordt ook het verbond tussen God en het volk Israël hernieuwd.
Gods macht over het kwaad wordt duidelijk getoond wanneer God de vijanden van zijn volk verslaat en het volk uit de slavernij bevrijdt. Wel verwacht God dat het volk op Hem vertrouwt en Hem gehoorzaamt. De Here aanbidden in de tabernakel en zich houden aan zijn wetten zijn twee kanten van Israëls gehoorzaamheid. In het Nieuwe Testament wordt het paaslam van het Pesach-feest gezien als een vooruitwijzing naar Christus, het Lam van God (zie 1 Korinthiërs 5:7). Dit boek is het tweede van de vijf die De vijf boeken van Mozes worden genoemd en die in de Hebreeuwse Bijbel als het belangrijkste deel gelden (de Tora).

Nu geselecteerd:

Exodus Inleiding: HTB

Markering

Deel

Kopiëren

None

Wil je jouw markerkingen op al je apparaten opslaan? Meld je aan of log in