LUKAS 22

22
Tot Jezus' dood besloten
1En #Ex. 12:15. Matt. 26:2. Mark. 14:1.het feest der ongehevelde broden, genaamd pascha, was nabij.
2 # Ps. 2:2. Joh. 11:47. Hand. 4:27. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk.
Het verraad van Judas
3 # Matt. 26:14. Mark. 14:10. Joh. 13:27. En de satan voer in Judas, die toegenaamd was Iskáriot, zijnde uit het getal der twaalven.
4En hij ging heen en sprak met de overpriesters en de hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren.
5En zij waren verblijd, en zijn het eens geworden, dat zij hem geld geven zouden.
6En hij beloofde het, en zocht gelegenheid, om Hem hun over te leveren, zonder oproer.
Het laatste Paasfeest
7 # Matt. 26:17. Mark. 14:12, 13. En de dag der ongehevelde broden kwam, op denwelken het pascha moest geslacht worden.
8En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen, en bereidt ons het pascha, opdat wij het eten mogen.
9En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij het bereiden?
10En Hij zeide tot hen: Ziet, als gij in de stad zult gekomen zijn, zo zal u een mens ontmoeten, dragende een kruik waters; volgt hem in het huis, daar hij ingaat.
11En gij zult zeggen tot den huisvader van dat huis: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal, daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
12En hij zal u een grote toegeruste opperzaal wijzen, bereidt het aldaar.
13En zij, heengaande, vonden het, gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.
Het Heilig Avondmaal
14 # Matt. 26:20. Mark. 14:17. En als de ure gekomen was, zat Hij aan, en de twaalf apostelen met Hem.
15En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd, dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde;
16Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.
17En als Hij een drinkbeker genomen had, en gedankt had, zeide Hij: Neemt dezen, en deelt hem onder ulieden.
18Want Ik zeg u, dat Ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks, totdat het Koninkrijk Gods zal gekomen zijn.
19 # Matt. 26:26. Mark. 14:22. 1 Kor. 11:23, 24. En Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.
20Desgelijks ook den drinkbeker na het avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt.
21 # Matt. 26:23. Mark. 14:18. Joh. 13:21. Doch ziet, de hand desgenen, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel.
22En de Zoon des mensen gaat wel heen, #Ps. 41:10. Joh. 13:18. Hand. 1:6.gelijk besloten is; doch wee dien mens, door welken Hij verraden wordt!
23En zij begonnen onder elkander te vragen, wie van hen het toch mocht zijn, die dat doen zou.
De ware eer
24En er werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn.
25En Hij zeide tot hen: #Matt. 20:25. Mark. 10:42.De koningen der volken heersen over hen; en die macht over hen hebben, worden weldadige heren genaamd.
26 # 1 Petr. 5:3. Doch gij niet alzo; #Luk. 9:48.maar de meeste onder u, die zij gelijk de minste, en die voorganger is, als een die dient.
27Want wie is meerder, die aanzit, of die dient? Is het niet die aanzit? #Matt. 20:28. Joh. 13:14. Filipp. 2:7.Maar Ik ben in het midden van u, als een die dient.
28En gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen.
29 # Luk. 12:32. En Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader dat Mij verordineerd heeft;
30Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en #Matt. 19:28. Openb. 3:21.zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls.
Petrus gewaarschuwd
31En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, #1 Petr. 5:8.de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe;
32Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.
33En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan.
34Maar Hij zeide: #Matt. 26:34. Mark. 14:30. Joh. 13:38.Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent.
De twee zwaarden
35En Hij zeide tot hen: #Matt. 10:9. Mark. 6:8. Luk. 9:3.Als Ik u uitzond, zonder buidel, en male, en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets.
36Hij zeide dan tot hen: Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard.
37Want Ik zeg u, dat nog dit, hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: #Jes. 53:12. Mark. 15:28.En Hij is met de misdadigen gerekend. Want ook die dingen, die van Mij geschreven zijn, hebben een einde.
38En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.
Jezus in Gethsémané
39 # Matt. 26:36. Mark. 14:32. Joh. 8:1. 18:1. En uitgaande, vertrok Hij, gelijk Hij gewoon was, naar den Olijfberg; en Hem volgden ook Zijn discipelen.
40En als Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt, dat gij niet in verzoeking komt.
41 # Matt. 26:39. Mark. 14:35. En Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp; en knielde neder en bad,
42Zeggende: Vader, of Gij wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen, doch niet Mijn wil, #Joh. 6:38.maar de Uwe geschiede.
43En van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte.
44 # Joh. 12:27. Hebr. 5:7. En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen.
45En als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijn discipelen, en vond hen slapende van droefheid.
46En Hij zeide tot hen: Wat slaapt gij? Staat op en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.
Gevangenneming van Jezus
47 # Matt. 26:47. Mark. 14:43. Joh. 18:3. En als Hij nog sprak, ziet daar een schare; en een van de twaalven, die genaamd was Judas, ging hun voor, en kwam bij Jezus, om Hem te kussen.
48En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt gij den Zoon des mensen met een kus?
49En die bij Hem waren, ziende, wat er geschieden zou, zeiden tot Hem: Heere, zullen wij met het zwaard slaan?
50 # Matt. 26:51. Mark. 14:47. En een uit hen sloeg den dienstknecht des hogepriesters, en hieuw hem zijn rechteroor af.
51En Jezus, antwoordende, zeide: Laat hen tot hiertoe geworden; en raakte zijn oor aan, en heelde hem.
52 # Matt. 26:55. Mark. 14:48. En Jezus zeide tot de overpriesters, en de hoofdmannen des tempels, en ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren: Zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen een moordenaar?
53Als Ik dagelijks met u was in den tempel, zo hebt gij de handen tegen Mij niet uitgestoken; maar dit is uw ure, en de macht der duisternis.
Verloochening van Petrus
54 # Matt. 26:57. Mark. 14:53. Joh. 18:12, 24. En zij grepen Hem en leidden Hem weg, en brachten Hem in het huis des hogepriesters. En Petrus volgde van verre.
55 # Matt. 26:69. Mark. 14:54, 66. Joh. 18:16, 25. En als zij vuur ontstoken hadden in het midden van de zaal, en zij te zamen nederzaten, zat Petrus in het midden van hen.
56En een zekere dienstmaagd, ziende hem bij het vuur zitten, en haar ogen op hem houdende, zeide: Ook deze was met Hem.
57Maar hij verloochende Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet.
58En kort daarna een ander, hem ziende, zeide: Ook gij zijt van die. Maar Petrus zeide: Mens, ik ben niet.
59En als het omtrent een uur geleden was, bevestigde dat een ander, zeggende: In der waarheid, ook deze was met Hem; want hij is ook een Galileeër.
60Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet, wat gij zegt. En terstond, als hij nog sprak, kraaide de haan.
61En de Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: #Matt. 26:34, 75. Mark. 14:72. Joh. 13:38. 18:27.Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen.
62En Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk.
Jezus voor het Sanhedrin
63 # Matt. 26:67. Mark. 14:65. En de mannen, die Jezus hielden, bespotten Hem, #Job 16:10. Jes. 50:6. Joh. 19:3.en sloegen Hem.
64En als zij Hem overdekt hadden, sloegen zij Hem op het aangezicht, en vraagden Hem, zeggende: Profeteer, wie het is, die U geslagen heeft?
65En vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende.
66 # Ps. 2:2. Matt. 27:1. Mark. 15:1. Joh. 18:28. En als het dag geworden was, vergaderden de ouderlingen des volks, en de overpriesters en schriftgeleerden, en brachten Hem in hun raad,
67Zeggende: Zijt Gij de Christus, zeg het ons. En Hij zeide tot hen: Indien Ik het u zeg, gij zult het niet geloven;
68En indien Ik ook vraag, gij zult Mij niet antwoorden, of loslaten;
69 # Dan. 7:9. Matt. 16:27. 24:30. 25:31. 26:64. Mark. 14:62. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. Openb. 1:7. Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn aan de rechterhand der kracht Gods.
70En zij zeiden allen: Zijt Gij dan de Zoon Gods? En Hij zeide tot hen: Gij zegt, dat Ik het ben.
71En zij zeiden: Wat hebben wij nog getuigenis van node? Want wijzelven hebben het uit Zijn mond gehoord.

Nu geselecteerd:

LUKAS 22: SVV

Markering

Deel

Kopiëren

None

Wil je jouw markerkingen op al je apparaten opslaan? Meld je aan of log in