Ik had gedacht: ik wil mijn wegen bewaren,
opdat ik niet zondige met mijn tong;
ik wil mijn mond met een muilband bedwingen,
zolang de goddeloze voor mij staat.
Ik was verstomd, sprakeloos,
ik zweeg, verstoken van het goede;
maar mijn smart werd heviger,
mijn hart gloeide in mijn binnenste,
bij mijn verzuchting laaide vuur op;
ik sprak met mijn tong –
Laat mij, HERE, mijn einde kennen,
en welke de maat van mijn dagen is;
laat mij weten, hoe vergankelijk ik ben.
Zie, Gij hebt mijn dagen als enige handbreedten gesteld,
mijn levensduur is als niets voor U;
ja, ieder mens staat daar, enkel een ademtocht. sela
Ja, de mens gaat daarheen als een schaduw,
ja, als een ademtocht suizen zij weg,
zij garen bijeen en weten niet, wie het tot zich nemen zal.
En nu, wat verwacht ik, Here?
Mijn hoop, die is op U.
Red mij van al mijn overtredingen,
stel mij niet tot een smaad voor de dwaas.
Ik ben verstomd, ik doe mijn mond niet open,
want Gij zelf hebt het gedaan.
Neem uw plaag van mij weg,
ik bezwijk onder de bestrijding van uw hand.
Kastijdt Gij iemand
met straffen om zijn ongerechtigheid,
dan doet Gij zijn schoonheid teloorgaan als door een mot;
immers is ieder mens een ademtocht. sela
Hoor mijn gebed, HERE, en neem mijn hulpgeroep ter ore,
zwijg niet bij mijn geween,
want ik ben een vreemdeling bij U,
een bijwoner gelijk al mijn vaderen.