De Psalmen 148:1-14

De Psalmen 148:1-14 NBG51

Halleluja. Looft de HERE in de hemel, looft Hem in den hoge. Looft Hem, al zijn engelen, looft Hem, al zijn heerscharen. Looft Hem, zon en maan, looft Hem, al gij lichtende sterren. Looft Hem, hemel der hemelen, en gij wateren boven de hemel. Dat zij de naam des HEREN loven, want Hij gebood en zij waren geschapen; Hij zette ze vast voor immer en altoos, Hij stelde hun een inzetting, die geen hunner overtreedt. Looft de HERE op de aarde, gij grote zeedieren en alle waterdiepten, vuur en hagel, sneeuw en nevel, gij stormwind, die zijn woord volbrengt; gij bergen en alle heuvelen, vruchtbomen en alle ceders; gij wild gedierte en alle vee, wat kruipt en wat met vleugelen vliegt; gij koningen der aarde en alle natiën, gij vorsten en alle richters der aarde; gij jongelingen en ook maagden, gij ouden en jongen tezamen. Dat zij de naam des HEREN loven, want zijn naam alleen is verheven, zijn majesteit is over aarde en hemel. Hij heeft voor zijn volk een hoorn verhoogd: een lofzang voor al zijn gunstgenoten, voor de kinderen Israëls, het volk dat nabij Hem is. Halleluja.