De Wijsheid roept luide op de straat,
op de pleinen verheft zij haar stem,
op de hoek der rumoerige straten roept zij,
bij de ingangen der poorten, in de stad, spreekt zij haar redenen:
Hoelang zult gij, onverstandigen, het onverstand liefhebben,
zullen spotters aan spotternij een welgevallen hebben,
en dwazen de kennis haten?
Keert u tot mijn vermaning!
Zie, ik wil mijn geest voor u uitstorten,
u mijn woorden bekendmaken.
Omdat gij weigerdet, toen ik riep,
niemand acht gaf, toen ik mijn hand uitstrekte,
gij al mijn raadgevingen in de wind sloegt,
en mijn vermaning niet wildet,
daarom zal ik ook lachen om uw verderf;
ik zal spotten, wanneer uw verschrikking komen zal.
Wanneer uw verschrikking zal komen als een storm
en uw verderf zal aansnellen als een wervelwind,
wanneer benauwdheid en angst over u zullen komen,
dan zullen zij tot mij roepen, maar ik zal niet antwoorden,
zij zullen mij zoeken, maar mij niet vinden.
Omdat zij de kennis hebben gehaat
en de vreze des HEREN niet hebben verkozen,
mijn raad niet hebben gewild,
al mijn vermaningen hebben versmaad,
zullen zij eten van de vrucht van hun wandel
en verzadigd worden van hun raadslagen.
Want de afkerigheid der onverstandigen zal hen doden,
de zorgeloosheid der dwazen zal hen te gronde richten.
Maar wie naar mij luistert, zal gerust wonen,
beveiligd tegen de verschrikking van het onheil.