De brief van Paulus aan de Filippenzen 1:12-20

De brief van Paulus aan de Filippenzen 1:12-20 NBG51

Ik wil, dat gij weet, broeders, dat hetgeen mij wedervaren is veeleer tot bevordering van de evangelieprediking heeft gestrekt. Daardoor toch is aan het gehele hof en aan al de overigen duidelijk geworden, dat ik in gevangenschap ben om Christus’ wil, en het merendeel der broeders in de Here heeft door mijn gevangenschap vertrouwen gekregen om met des te meer moed onbevreesd het woord Gods te spreken. Sommigen prediken de Christus wel uit nijd en twist, maar anderen doen het met goede bedoeling. Dezen verkondigen de Christus uit liefde, daar zij weten, dat ik tot verdediging van het evangelie gesteld ben, maar genen uit eigenbelang, met de onzuivere bedoeling, mij de gevangenschap zwaar te maken. Wat doet het ertoe? In elk geval, hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid, wordt Christus verkondigd; en daarin verblijd ik mij, en zal ik mij ook verblijden. Want ik weet, dat dit mij tot behoud zal strekken door uw gebed en de bijstand des Geestes van Jezus Christus, naar mijn vurig verlangen en hopen, dat ik in geen enkel opzicht beschaamd zal staan, maar dat met alle vrijmoedigheid, zoals steeds, ook nú Christus zal worden grootgemaakt in mijn lichaam, hetzij door mijn leven, hetzij door mijn dood.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid