De HERE sprak tot Mozes: Gebied de Israëlieten en zeg tot hen: Gij zult zorg dragen mijn offergave, mijn spijze, als mijn vuuroffers, een liefelijke reuk voor Mij, op de bepaalde tijd aan Mij te brengen. Zeg dan tot hen: Dit is het vuuroffer, dat gij de HERE brengen zult: twee gave, éénjarige schapen per dag als dagelijks brandoffer; het ene schaap zult gij des morgens bereiden, het andere schaap zult gij in de avondschemering bereiden. Daarbij een tiende efa fijn meel tot een spijsoffer, aangemaakt met een vierde hin gestoten olie. Het is het dagelijks brandoffer, dat op de berg Sinai ingesteld is tot een liefelijke reuk, een vuuroffer voor de HERE. En het bijbehorend plengoffer zal zijn een vierde hin voor elk schaap; pleng een plengoffer van bedwelmende drank in het heiligdom voor de HERE. En het andere schaap zult gij in de avondschemering bereiden; gelijk het spijsoffer des morgens en gelijk het bijbehorend plengoffer zult gij het bereiden, een vuuroffer van liefelijke reuk voor de HERE.
En op de sabbatdag twee gave, éénjarige schapen en twee tienden fijn meel als spijsoffer, aangemaakt met olie, en het bijbehorend plengoffer. Het is het brandoffer van de sabbat op elke sabbat boven het dagelijks brandoffer en het bijbehorend plengoffer.
En bij het begin uwer maanden zult gij de HERE een brandoffer brengen: twee jonge stieren, één ram, zeven gave, éénjarige schapen; en drie tienden fijn meel als spijsoffer, aangemaakt met olie, bij elke stier; en twee tienden fijn meel als spijsoffer, aangemaakt met olie, bij de éne ram; en telkens een tiende fijn meel als spijsoffer, aangemaakt met olie, bij elk schaap; een brandoffer, een liefelijke reuk, een vuuroffer voor de HERE. En de bijbehorende plengoffers zullen bestaan uit een halve hin wijn bij een stier, en een derde hin bij een ram, en een vierde hin bij een schaap. Dit is het maandelijks brandoffer in elke maand van de maanden des jaars. En één geitebok zal tot een zondoffer voor de HERE bereid worden met het bijbehorend plengoffer boven het dagelijks brandoffer.
En in de eerste maand, op de veertiende dag der maand, zal het Pascha voor de HERE zijn. Op de vijftiende dag dier maand zal er een feest zijn; zeven dagen lang zullen ongezuurde broden worden gegeten. Op de eerste dag zal er een heilige samenkomst zijn, gij zult generlei slaafse arbeid verrichten. En gij zult de HERE een vuuroffer, een brandoffer brengen; twee jonge stieren, één ram en zeven éénjarige schapen; gaaf zullen zij zijn. Het bijbehorend spijsoffer, fijn meel aangemaakt met olie, drie tienden bij een stier en twee tienden bij de ram, zult gij bereiden; telkens een tiende zult gij bereiden bij elk van de zeven schapen. Voorts één bok als zondoffer om over u verzoening te doen; ongeacht het morgenbrandoffer, dat tot het dagelijks brandoffer behoort, zult gij deze bereiden. Dienovereenkomstig zult gij dagelijks gedurende zeven dagen de spijze van het vuuroffer, een liefelijke reuk voor de HERE, bereiden; boven het dagelijks brandoffer zal het bereid worden met het bijbehorend plengoffer. En op de zevende dag zult gij een heilige samenkomst hebben, gij zult generlei slaafse arbeid verrichten.
En op de dag der eerstelingen, wanneer gij een nieuw spijsoffer de HERE brengen zult, op uw feest der weken, zult gij een heilige samenkomst hebben, gij zult generlei slaafse arbeid verrichten. Dan zult gij een brandoffer brengen tot een liefelijke reuk voor de HERE: twee jonge stieren, één ram, zeven éénjarige schapen; en het bijbehorend spijsoffer: fijn meel aangemaakt met olie, drie tienden bij elke stier, twee tienden bij de éne ram, telkens een tiende bij elk van de zeven schapen; één geitebok om over u verzoening te doen. Gij zult het ongeacht het dagelijks brandoffer en het bijbehorend spijsoffer bereiden, zij zullen gaaf zijn met de bijbehorende plengoffers.