Het evangelie naar Matteüs 27:36-46

Het evangelie naar Matteüs 27:36-46 NBG51

en daar nedergezeten bewaakten zij Hem. En boven zijn hoofd brachten zij op schrift de beschuldiging tegen Hem aan: Dit is Jezus, de Koning der Joden. Toen werden met Hem twee rovers gekruisigd, één aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde. En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden: Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis! Evenzo spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zij zeiden: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij een welgevallen in Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. Op dezelfde wijze beschimpten Hem ook de rovers, die met Hem gekruisigd waren. En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?