Leviticus 19:11-15

Leviticus 19:11-15 NBG51

Gij zult niet stelen, gij zult niet liegen en gij zult elkander niet bedriegen. Gij zult bij mijn naam niet vals zweren en zo de naam van uw God ontheiligen: Ik ben de HERE. Gij zult uw naaste niet afpersen en gij zult niet roven; het loon van een dagloner zal niet de nacht bij u overblijven tot de morgen. Een dove zult gij niet vloeken en voor een blinde zult gij geen struikelblok leggen, maar gij zult voor uw God vrezen: Ik ben de HERE. Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voortrekken: op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten.