Toen naderden al de legeroversten, namelijk Jochanan, de zoon van Kareach, en Azarja, de zoon van Hosaäja, en al het volk van klein tot groot, en zij zeiden tot de profeet Jeremia: Laat toch onze smeking bij u gehoor vinden en bid voor ons tot de HERE, uw God, voor dit gehele overblijfsel, want wij zijn als weinigen uit velen overgebleven, gelijk uw ogen ons aanschouwen; dat de HERE, uw God, ons te kennen geve, welke weg wij moeten gaan en wat wij moeten doen. En de profeet Jeremia zeide tot hen: Ik geef u gehoor; zie, ik zal tot de HERE, uw God, bidden gelijk gij gesproken hebt, en dan zal ik alle woord dat de HERE u antwoorden zal, u mededelen, ik zal u geen enkel woord verzwijgen. Toen zeiden zij tot Jeremia: De HERE zij ons een waarachtig en geloofwaardig getuige, dat wij overeenkomstig alle woord waarmede de HERE, uw God, u tot ons zenden zal, doen zullen. Hetzij goed, hetzij kwaad, naar de stem van de HERE, onze God, tot wie wij u zenden, zullen wij luisteren, opdat het ons wèl ga, wanneer wij naar de stem van de HERE, onze God, luisteren.
Het geschiedde nu na verloop van tien dagen, dat het woord des HEREN tot Jeremia kwam. Toen ontbood hij Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten die bij hem waren, en het gehele volk van klein tot groot, en zeide tot hen: Zo zegt de HERE, de God van Israël, tot wie gij mij gezonden hebt om uw smeekgebed voor Hem uit te storten: Indien gij rustig in dit land blijft, dan zal Ik u bouwen en niet afbreken, u planten en niet uitrukken, want Ik heb berouw over het kwaad dat Ik u heb aangedaan. Weest niet bevreesd voor de koning van Babel, voor wie gij bevreesd zijt, weest niet bevreesd voor hem, luidt het woord des HEREN, want Ik ben met u om u te verlossen en u uit zijn macht te bevrijden, en Ik zal u erbarming doen vinden, dat hij zich over u erbarme en u in uw land laat blijven.