Jeremia 29:2-23

Jeremia 29:2-23 NBG51

nadat koning Jechonja, de gebiedster, de hovelingen, de vorsten van Juda en Jeruzalem, de handwerkslieden en de smeden Jeruzalem hadden verlaten, door bemiddeling van Elasa, de zoon van Safan, en Gemarja, de zoon van Chilkia, die Sedekia, de koning van Juda, tot Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Babel zond: Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël, tot al de ballingen die uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap zijn weggevoerd: Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan; neemt vrouwen en verwekt zonen en dochters, neemt vrouwen voor uw zonen en geeft uw dochters aan mannen, opdat zij zonen en dochters baren; vermeerdert daar en vermindert niet. Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de HERE, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn. Want zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Laten uw profeten die in uw midden zijn, en uw waarzeggers u niet misleiden, en luistert niet naar uw dromers, die gij laat dromen; want zij profeteren u vals in mijn naam; Ik heb hen niet gezonden, luidt het woord des HEREN. Want zo zegt de HERE: Neen, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats terug te brengen. Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des HEREN, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven. Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des HEREN, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des HEREN, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren. Wanneer gij zegt: De HERE heeft ons in Babel profeten verwekt – neen, zo zegt de HERE van de koning die op de troon van David gezeten is, en van het ganse volk dat in deze stad woont, uw broeders die niet met u in ballingschap gegaan zijn, zo zegt de HERE der heerscharen: Zie, Ik zend het zwaard, de honger en de pest onder hen en Ik maak hen als afschuwelijke vijgen, zo slecht, dat zij niet te eten zijn; Ik achtervolg hen met het zwaard, de honger en de pest en Ik maak hen tot een schrikbeeld voor alle koninkrijken der aarde, tot een voorwerp van verwensing, van ontzetting, tot een aanfluiting en een smaad onder alle volken waarheen Ik hen verstoot, omdat zij niet naar mijn woorden gehoord hebben, luidt het woord des HEREN, waarmee Ik mijn knechten, de profeten, tot hen zond, vroeg en laat, zonder dat gij gehoord hebt, luidt het woord des HEREN. Hoort gij dan naar het woord des HEREN, o alle ballingen die Ik uit Jeruzalem naar Babel weggezonden heb! Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël, van Achab, de zoon van Kolaja, en van Sidkiahu, de zoon van Maäseja, die in mijn naam vals profeteren: Zie, Ik geef hen in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, die hen voor uw ogen ter dood zal brengen, zodat aan hen een vervloeking zal ontleend worden bij alle ballingen van Juda die in Babel zijn: De HERE doe met u als met Sidkiahu en Achab, die de koning van Babel op het vuur geroosterd heeft! – omdat zij een schandelijke dwaasheid in Israël hebben begaan, overspel hebben gepleegd met de vrouwen van hun naasten en in mijn naam een woord hebben gesproken, dat een leugen was, dat Ik hun niet had opgedragen. Ja, Ik weet het wel en ben er getuige van, luidt het woord des HEREN.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid