En de ark des HEREN bleef drie maanden in het huis van de Gatiet Obed-Edom, en de HERE zegende Obed-Edom en zijn gehele huis. Aan koning David werd meegedeeld: De HERE heeft het huis van Obed-Edom en al wat hij bezit, gezegend, ter wille van de ark Gods. Toen ging David heen en haalde de ark Gods onder gejuich uit het huis van Obed-Edom naar de stad Davids. Nadat de dragers van de ark des HEREN zes schreden voortgegaan waren, offerde hij een rund en een gemest kalf. En David danste uit alle macht voor het aangezicht des HEREN; David nu was omgord met een linnen lijfrok.
David en het gehele huis Israëls haalden de ark des HEREN, onder gejubel en hoorngeschal. Toen de ark des HEREN de stad Davids binnenkwam, keek Mikal, de dochter van Saul, door het venster en zag koning David huppelen en dansen voor het aangezicht des HEREN; en zij verachtte hem in haar hart.
Nadat zij de ark des HEREN binnengebracht hadden, zetten zij haar neer op haar plaats, in de tent die David voor haar gespannen had, en David bracht brandoffers en vredeoffers voor het aangezicht des HEREN. Toen David gereed was met het brengen van de brandoffers en de vredeoffers, zegende hij het volk in de naam van de HERE der heerscharen. Hij deelde uit aan het gehele volk, aan de gehele menigte van Israël, zowel mannen als vrouwen, ieder één broodkoek, één stuk vlees, en één druivenkoek. Daarop ging al het volk heen, ieder naar zijn huis.
Toen David terugkeerde om zijn gezin te begroeten, ging Mikal, de dochter van Saul, David tegemoet, en zeide: Wat een eer heeft de koning van Israël zich thans verworven, dat hij zich heden ontbloot heeft ten aanschouwen van de slavinnen zijner dienaren, zoals een lichtzinnig man zich schaamteloos ontbloot! Maar David zeide tot Mikal: Voor het aangezicht des HEREN, die mij verkoren heeft boven uw vader en boven heel zijn huis om mij aan te stellen tot vorst over het volk des HEREN, over Israël, – voor het aangezicht des HEREN heb ik gedanst. Ja, ik zal mij nog geringer gedragen dan ik deed; ik zal onaanzienlijk zijn in eigen ogen, en bij de slavinnen van wie gij spreekt, bij haar wil ik eer verwerven.