De HEERE zei tegen Mozes: Verzamel voor Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, van wie u weet dat zij de oudsten van het volk zijn en de beambten ervan. U moet hen bij de tent van ontmoeting brengen en zij moeten daar bij u gaan staan.
Dan zal Ik neerdalen en daar met u spreken. En van de Geest Die op u is, zal Ik een deel afzonderen en op hen leggen. Zij zullen samen met u de last van dit volk dragen, zodat u die niet zelf alleen hoeft te dragen.
En tegen het volk moet u zeggen: Heilig u tegen morgen, en u zult vlees eten. U hebt immers ten aanhoren van de HEERE gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? We hadden het zo goed in Egypte! Daarom zal de HEERE u vlees geven, en u zult eten.
U zult het niet één dag eten, geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen, en geen twintig dagen,
maar tot een volle maand, totdat het u de neus uit komt en u ervan walgt. Want u hebt de HEERE, Die in uw midden is, verworpen, en hebt voor Zijn aangezicht gejammerd: Waarom zijn wij eigenlijk uit Egypte vertrokken?
En Mozes zei: Dit volk, in het midden waarvan ik verkeer, bestaat uit zeshonderdduizend man te voet, en Ú zegt: Ik zal hun vlees geven en zij zullen er een volle maand van eten!
Kunnen dan voor hen zoveel stuks kleinvee en runderen geslacht worden, dat het voor hen genoeg zal zijn? Kunnen soms al de vissen in de zee voor hen verzameld worden, dat het voor hen genoeg zal zijn?
Maar de HEERE zei tegen Mozes: Is de hand van de HEERE te kort? Nu zult u zien of Mijn woord werkelijkheid voor u zal worden, of niet.
Mozes ging naar buiten en sprak de woorden van de HEERE tot het volk. En hij verzamelde zeventig mannen uit de oudsten van het volk en stelde hen op rondom de tent.
Toen daalde de HEERE neer in de wolk en sprak tot hem, en Hij zonderde een deel af van de Geest Die op hem was, en droeg dat over op de zeventig mannen, die oudsten. En het gebeurde, toen de Geest op hen rustte, dat zij profeteerden, maar daarna niet meer.