En Hij ging de stad uit en vertrok, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg; en ook Zijn discipelen volgden Hem.
Toen Hij op die plaats gekomen was, zei Hij tegen hen: Bid dat u niet in verzoeking komt.
En Hij verwijderde Zich van hen ongeveer een steenworp afstand, knielde neer en bad:
Vader, als U wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden.
En aan Hem verscheen een engel uit de hemel, die Hem versterkte.
En Hij kwam in zware zielenstrijd en bad des te vuriger. En Zijn zweet werd als grote druppels bloed, die op de aarde neervielen.
En toen Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij bij Zijn discipelen en vond hen slapend van droefheid.
En Hij zei tegen hen: Hoe kunt u slapen! Sta op, en bid dat u niet in verzoeking komt.
En terwijl Hij nog sprak, zie, een menigte; en een van de twaalf, die Judas heette, liep voor hen uit en kwam bij Jezus om Hem te kussen.
En Jezus zei tegen hem: Judas, verraadt u de Zoon des mensen met een kus?
En toen zij die bij Hem waren, zagen wat er ging gebeuren, zeiden ze tegen Hem: Heere, zullen wij er met het zwaard op in slaan?
En een van hen trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af.
Maar Jezus antwoordde en zei: Laat hen tot hiertoe begaan. En Hij raakte zijn oor aan en genas hem.
En Jezus zei tegen de overpriesters, de bevelhebbers van de tempelwacht en de oudsten die op Hem afgekomen waren: Bent u eropuit gegaan met zwaarden en stokken als tegen een misdadiger?
Toen Ik dagelijks bij u was in de tempel, hebt u de handen niet naar Mij uitgestoken. Maar dit is uw uur en de macht van de duisternis.
En zij namen Hem gevangen en voerden Hem weg en brachten Hem in het huis van de hogepriester. En Petrus volgde op een afstand.
En toen zij een vuur aangestoken hadden midden op de binnenplaats, en zij samen daaromheen waren gaan zitten, ging Petrus in hun midden zitten.
En een zeker dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten en zei, met haar ogen op hem gericht: Ook hij was bij Hem.
Maar hij verloochende Hem en zei: Vrouw, ik ken Hem niet.
En kort daarna zag een ander hem en zei: Ook u bent een van hen. Maar Petrus zei: Mens, dat ben ik niet.
En ongeveer een uur later bevestigde een ander met stelligheid: Het is werkelijk waar, ook hij was bij Hem, want hij is ook een Galileeër.
Maar Petrus zei: Mens, ik weet niet wat u zegt. En onmiddellijk, terwijl hij nog sprak, kraaide de haan.
En de Heere keerde Zich om en keek Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van de Heere, hoe Hij tegen hem gezegd had: Voordat de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochend hebben.
En Petrus ging naar buiten en huilde bitter.