Lukas 22:39-62

Lukas 22:39-62 BB

Jezus verliet de stad en ging zoals altijd naar de Olijfberg. Zijn leerlingen gingen met Hem mee. Toen ze daar waren aangekomen, zei Hij tegen hen: "Bid dat jullie je geloof niet zullen verliezen door wat er gaat gebeuren." En Hij liep een eindje bij hen vandaan. Op ongeveer een steenworp afstand knielde Hij neer en begon te bidden. Hij bad: "Vader, laat Mij alstublieft niet de beker van uw straf leeg hoeven te drinken." Maar Ik zal niet doen wat Ik Zelf wil, maar wat U wil." Toen kwam er een engel bij Hem om Hem kracht te geven. Daarna bad Hij nog vuriger. Hij begon zó bang te worden, dat zijn zweetdruppels veranderden in bloeddruppels die op de grond vielen. Toen Hij klaar was met bidden, stond Hij op en ging naar zijn leerlingen. Hij merkte dat ze van verdriet in slaap waren gevallen. Hij zei: "Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie je geloof niet zullen verliezen." Op datzelfde moment kwam er een grote groep mensen op hen af. De man die Judas heette, één van de twaalf leerlingen, liep voor hen uit. Hij liep naar Jezus toe om hem met een kus te begroeten. Jezus zei tegen hem: "Judas, verraad je de Mensenzoon met een kus?" De leerlingen die met Hem waren meegekomen, zagen wat er ging gebeuren. Ze vroegen: "Heer, zullen we er met ons zwaard op los slaan?" En één van hen raakte de slaaf van de hogepriester en hakte hem het rechteroor af. Maar Jezus zei: "Zo is het genoeg." Hij raakte het oor aan en genas de man. De mannen die op hen afgekomen waren, waren de leiders van de priesters en de bewakers van de tempel en de leiders van het volk. Jezus zei tegen hen: "Jullie doen alsof jullie een rover gevangen moeten nemen, met die zwaarden en die knuppels. Elke dag zat Ik bij jullie in de tempel. Maar toen hebben jullie geen hand naar Mij uitgestoken. Maar dit is jullie moment. Nu heeft de duisternis de macht." Toen ze Jezus gevangen hadden genomen, namen ze Hem mee naar het huis van de hogepriester. Petrus volgde hen op een afstand. De mensen maakten een vuur op de binnenplaats en gingen bij elkaar zitten. Petrus ging tussen hen in zitten. Bij het licht van het vuur zag een slavin hem daar. Ze bekeek hem eens goed en zei: "Die man daar was óók bij Hem!" Maar hij zei: "Mens, ik ken Hem niet!" Even later zag een ander hem en zei: "Jij hoort óók bij hen!" Maar Petrus zei: "Man, ik niet!" Ongeveer een uur later zei een ander heel stellig: "Ja hoor, hij hoort ook bij Hem, want hij is óók een Galileeër!" Maar Petrus zei: "Man, ik weet niet waar je het over hebt!" Op datzelfde moment kraaide er een haan. De Heer Jezus draaide Zich om en keek Petrus aan. Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: 'Voordat de haan kraait, zul je drie keer gezegd hebben dat je Mij niet kent.' Hij liep naar buiten en begon vreselijk te huilen.