En intussen vroegen de discipelen Hem: Rabbi, eet toch iets.
Maar Hij zei tegen hen: Ik heb voedsel te eten waarvan u geen weet hebt.
De discipelen dan zeiden tegen elkaar: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht?
Jezus zei tegen hen: Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng.
Zegt u niet: Nog vier maanden, en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Sla uw ogen op en kijk naar de velden, want zij zijn al wit om te oogsten.
En wie oogst, ontvangt loon en verzamelt vrucht voor het eeuwige leven, opdat zich samen verblijden zowel wie zaait als wie oogst.
Want hierin is de spreuk waar: De één zaait, de ander oogst.
Ik heb u uitgezonden om te oogsten waarvoor u zich niet hebt ingespannen; anderen hebben zich ingespannen en u hebt de vrucht van hun inspanning binnengehaald.
En velen van de Samaritanen uit die stad geloofden in Hem om het woord van de vrouw, die getuigde: Hij heeft alles tegen mij gezegd wat ik gedaan heb.
Toen dan de Samaritanen bij Hem gekomen waren, vroegen zij Hem bij hen te blijven, en Hij bleef daar twee dagen.
En er kwamen er nog veel meer tot geloof, vanwege Zijn woord,
en zij zeiden tegen de vrouw: Wij geloven niet meer om wat u zegt, want wijzelf hebben Hem gehoord en weten dat Híj werkelijk de Zaligmaker van de wereld is, de Christus.
En na die twee dagen vertrok Hij vandaar en ging naar Galilea,
want Jezus heeft Zelf getuigd dat een profeet in zijn eigen vaderstad geen eer ontvangt.
Toen Hij dan in Galilea kwam, ontvingen de Galileeërs Hem, omdat zij alles gezien hadden wat Hij in Jeruzalem gedaan had op het feest; want ook zijzelf waren naar het feest gegaan.
Jezus dan kwam opnieuw te Kana in Galilea, waar Hij van water wijn gemaakt had. En er was een zekere koninklijke hoveling, wiens zoon ziek lag in Kapernaüm.
Toen deze hoorde dat Jezus uit Judea in Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe en vroeg Hem te komen en zijn zoon gezond te maken, want hij lag op sterven.
Jezus dan zei tegen hem: Als u geen tekenen en wonderen ziet, zult u beslist niet geloven.
De koninklijke hoveling zei tegen Hem: Heere, kom voordat mijn kind sterft.
Jezus zei tegen hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de man geloofde het woord dat Jezus tegen hem zei, en ging heen.
En reeds terwijl hij afdaalde, kwamen zijn dienaren hem tegemoet en berichtten hem: Uw kind leeft!
Hij informeerde dan bij hen naar het uur waarop de beterschap was ingetreden. En zij zeiden tegen hem: Gisteren op het zevende uur is de koorts van hem geweken.
De vader dan zag in dat het op dat uur was waarop Jezus tegen hem gezegd had: Uw zoon leeft. En hij geloofde, hijzelf en zijn hele huis.
Dit deed Jezus als nieuw teken, het tweede, toen Hij uit Judea in Galilea gekomen was.