Genesis 25:21-34

Genesis 25:21-34 HSV

Izak bad vurig tot de HEERE in het bijzijn van zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar. En de HEERE liet Zich door hem verbidden, zodat Rebekka, zijn vrouw, zwanger werd. De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging de HEERE raadplegen. De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meerdere zal de mindere dienen. Toen nu de tijd om te baren voor haar aangebroken was, zie, er was een tweeling in haar schoot. De eerste kwam tevoorschijn, rossig en helemaal behaard als een haren mantel; daarom gaf men hem de naam Ezau. Daarna kwam zijn broer tevoorschijn, terwijl zijn hand de hiel van Ezau vasthield; daarom gaf men hem de naam Jakob. Izak was zestig jaar oud bij hun geboorte. Toen die jongens groot werden, werd Ezau een man ervaren in de jacht, een man van het veld. Jakob echter was een oprecht man, die in tenten woonde. Izak had Ezau lief, omdat hij graag wildbraad at; Rebekka daarentegen had Jakob lief. Eens had Jakob soep gekookt, toen Ezau uit het veld kwam en moe was. Toen zei Ezau tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom. Toen zei Jakob: Verkoop mij dan eerst je eerstgeboorterecht. Ezau zei: Zie, ik ga toch sterven; wat moet ik dan met het eerstgeboorterecht? Toen zei Jakob: Zweer het mij eerst. En hij zwoer het hem. Zo verkocht hij zijn eerstgeboorterecht aan Jakob. Toen gaf Jakob Ezau brood, met de linzensoep. Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid