Sem leefde, nadat hij Arfachsad verwekt had, vijfhonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Arfachsad had vijfendertig jaar geleefd, toen hij Selah verwekte.
Arfachsad leefde, nadat hij Selah verwekt had, vierhonderddrie jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Selah had dertig jaar geleefd, toen hij Heber verwekte.
Selah leefde, nadat hij Heber verwekt had, vierhonderddrie jaar, en hij verwekte zonen en dochters.
Heber had vierendertig jaar geleefd, toen hij Peleg verwekte.
Heber leefde, nadat hij Peleg verwekt had, vierhonderddertig jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Peleg had dertig jaar geleefd, toen hij Rehu verwekte.
Peleg leefde, nadat hij Rehu verwekt had, tweehonderdnegen jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Rehu had tweeëndertig jaar geleefd, toen hij Serug verwekte.
Rehu leefde, nadat hij Serug verwekt had, tweehonderdzeven jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Serug had dertig jaar geleefd, toen hij Nahor verwekte.
Serug leefde, nadat hij Nahor verwekt had, tweehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Nahor had negenentwintig jaar geleefd, toen hij Terah verwekte.
Nahor leefde, nadat hij Terah verwekt had, honderdnegentien jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Terah had zeventig jaar geleefd, toen hij Abram, Nahor en Haran verwekte.