Handelingen 26:9-18

Handelingen 26:9-18 HSV

Ik dacht echt bij mijzelf dat ik tegen de Naam van Jezus van Nazareth veel vijandige dingen moest doen, wat ik ook in Jeruzalem gedaan heb. Ik heb velen van de heiligen in de gevangenis opgesloten, nadat ik daartoe volmacht van de overpriesters gekregen had; en als zij gedood werden, stemde ik daarmee in. En in alle synagogen heb ik hen dikwijls gestraft en gedwongen te lasteren; en ik trad in razende woede tegen hen op en vervolgde hen zelfs tot in de buitenlandse steden. Toen ik daarvoor ook naar Damascus reisde, met volmacht en in opdracht van de overpriesters, zag ik, koning, midden op de dag, op de weg een licht, sterker dan de glans van de zon, dat mij en hen die met mij meereisden, vanuit de hemel omscheen. En nadat wij allen op de grond gevallen waren, hoorde ik een stem tot mij spreken en in de Hebreeuwse taal zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? Het is hard voor u de hielen tegen de prikkels te slaan. En ik zei: Wie bent U, Heere? En Hij zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Maar richt u op en sta op uw voeten, want hiertoe ben Ik aan u verschenen: om u aan te stellen als dienaar en getuige zowel van de dingen die u gezien hebt als van die waarin Ik nog aan u verschijnen zal; en Ik zal u verlossen van dit volk en van de heidenen, naar wie Ik u nu zend, om hun ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van de zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden door het geloof in Mij.