2 Samuel 20:4-13

2 Samuel 20:4-13 HSV

Verder zei de koning tegen Amasa: Roep de mannen van Juda binnen drie dagen voor mij bijeen en stel u dan hier op. Amasa ging op weg om Juda bijeen te roepen, maar hij bleef langer weg dan de tijd die hij hem gesteld had. Toen zei David tegen Abisaï: Nu zal Seba, de zoon van Bichri, ons nog meer kwaad doen dan Absalom; neemt ú de manschappen van uw heer en jaag hem achterna, anders vindt hij voor zich versterkte steden en onttrekt hij zich zo aan onze ogen. Toen trokken de mannen van Joab eropuit, hem achterna, met de Krethi en de Plethi en al de helden. Zij vertrokken uit Jeruzalem om Seba, de zoon van Bichri, achterna te jagen. Toen zij bij de grote steen waren, die bij Gibeon ligt, kregen zij Amasa in het oog. Joab had zijn gevechtskleding aan, en daarop was een gordel met een zwaard dat met zijn schede aan zijn heup vastgemaakt was, en toen hij verder liep, viel het eruit. Joab zei tegen Amasa: Gaat het goed met u, mijn broeder? En Joab greep met de rechterhand de baard van Amasa om hem te kussen. Maar Amasa was niet op zijn hoede voor het zwaard dat in Joabs hand was. Toen stak deze hem daarmee in de buik, zodat zijn ingewanden ter aarde stortten. Zonder dat hij voor een tweede keer hoefde te steken, stierf hij. Toen joegen Joab en zijn broer Abisaï Seba, de zoon van Bichri, achterna. Maar een man onder de knechten van Joab bleef bij hem staan, en zei: Wie is er die Joab genegen is? En wie is er die voor David is? Laat die Joab volgen! In zijn bloed gewenteld lag Amasa midden op de hoofdweg. Toen die man zag dat al het volk bleef staan, rolde hij Amasa van de hoofdweg af het veld in, en wierp een kleed over hem heen, omdat hij zag dat ieder die bij hem kwam, bleef staan. Toen hij van de hoofdweg verwijderd was, trokken alle mannen verder, Joab achterna, om Seba, de zoon van Bichri, achterna te jagen.