Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging;
Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben;
Opdat ik dezelve moge openbaren, gelijk ik moet spreken.
Wandelt met wijsheid bij degenen, die buiten zijn, den bekwamen tijd uitkopende.
Uw woord zij te allen tijde in aangenaamheid, met zout besprengd, opdat gij moogt weten, hoe gij een iegelijk moet antwoorden.
Al mijn zaken zal u bekend maken Tychikus, de geliefde broeder, en getrouwe dienaar, en mededienstknecht in den Heere;
Denwelken ik tot hetzelfde einde tot u gezonden heb, opdat hij uw zaken wete, en uw harten vertrooste;
Met Onésimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is; zij zullen u alles bekend maken, wat hier is.
U groet Aristarchus, mijn medegevangene; en Markus, de neef van Barnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem;
En Jezus, gezegd Justus, welke uit de besnijdenis zijn; deze alleen zijn mijn medearbeiders in het Koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn.
U groet Epafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, te allen tijde strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil van God.
Want ik geef hem getuigenis, dat hij groten ijver heeft over u en degenen, die in Laodicéa zijn, en degenen, die in Hierapolis zijn.
U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Demas.
Groet de broeders, die in Laodicéa zijn, en Nymfas, en de Gemeente, die in zijn huis is.
En wanneer deze zendbrief van u zal gelezen zijn, maakt, dat hij ook in de gemeente der Laodicensen gelezen worde, en dat ook gij dien leest, die uit Laodicea geschreven is.
En zegt aan Archippus: Zie op de bediening, die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult.
De groetenis met mijn hand, van Paulus. Gedenkt mijner banden. De genade zij met u. Amen. «Geschreven vanuit Rome aan de Kolossenzen door bemiddeling van Tychicus en Onesimus.»