Het Eerste Boek der Kronieken 5:23-26

Het Eerste Boek der Kronieken 5:23-26 STV

De kinderen nu van den halven stam van Manasse woonden in dat land. Zij werden vermenigvuldigd van Basan tot aan Baäl-Hermon, en Senir, en den berg Hermon. Dezen nu waren de hoofden hunner vaderlijke huizen, te weten: Hefer, en Jiseï, en Eliël, en Azriël, en Jeremia, en Hodavja, en Jahdiël; mannen sterk van kracht, mannen van naam, hoofden der huizen hunner vaderen. Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had verdelgd. Zo verwekte de God Israëls den geest van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrië, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.