Ruth 1:6-17

Ruth 1:6-17 BB

Ze besloot om met de twee vrouwen van haar zonen uit Moab te vertrekken. Ze wilde teruggaan naar haar eigen land. Want ze had in Moab gehoord dat de Heer ervoor gezorgd had dat er weer eten was in Israël. Zo vertrok Naomi met haar twee schoondochters uit de plaats waar ze had gewoond. Maar onderweg zei Naomi tegen de twee vrouwen: "Gaan jullie maar terug. Gaan jullie maar weer bij je moeder wonen. Ik hoop dat de Heer net zo goed voor jullie zal zijn, als dat jullie voor je man en voor mij geweest zijn. Ik hoop ook dat Hij jullie allebei weer een man zal geven." Toen omhelsde ze de twee vrouwen om afscheid van hen te nemen. Maar zij begonnen te huilen. Ze zeiden tegen Naomi: "Nee, we gaan mee naar jouw volk." Maar Naomi zei: "Ga nu maar terug, lieve dochters. Waarom zouden jullie met me meegaan? Ik krijg geen zonen meer met wie jullie zouden kunnen trouwen. Ga maar terug, want ik ben te oud om nog opnieuw te trouwen. En zelfs als ik vannacht nog een man had en zonen zou krijgen, dan kunnen jullie er toch niet op wachten totdat die volwassen zijn. Ga maar terug en trouw met een man. Anders komt daar nooit meer van. Ja, het is allemaal heel erg voor jullie, maar voor mij is het nog veel erger. Want de Heer is tegen mij." De vrouwen begonnen opnieuw te huilen. Toen nam Orpa afscheid van Naomi. Maar Ruth bleef Naomi vasthouden. Naomi zei tegen Ruth: "Kijk, je schoonzus gaat terug naar haar volk en haar goden. Ga nu maar met haar mee!" Maar Ruth antwoordde: "Vraag me alsjeblieft niet om je in de steek te laten. Want waar jij heen gaat, zal ik heen gaan. En waar jij zal slapen, zal ik slapen. Jouw volk is mijn volk en jouw God is mijn God. Waar jij sterft, zal ik sterven en daar zal ik begraven worden.