Leviticus 22:2-33

Leviticus 22:2-33 BB

"Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat ze met respect moeten omgaan met de offers. Want het zijn heilige geschenken van de Israëlieten aan Mij. Als ze geen respect hebben, beledigen ze Mij. Ik ben de Heer. Zeg tegen hen: Als een priester onrein is en toch de geschenken offert die de Israëlieten aan Mij geven, moet hij worden gedood. Ik ben de Heer. Als een priester een besmettelijke huidziekte of een ziekte aan zijn geslachtsdelen heeft, mag hij niet van de offers eten, totdat hij weer rein is. Hij mag er ook niet van eten als hij iets heeft aangeraakt dat door een dode onrein geworden is, of als hij een zaadlozing heeft gehad. Ook niet als hij een onrein kruipend dier heeft aangeraakt, of een onrein mens. Als hij iets onreins heeft aangeraakt, blijft hij tot de avond onrein. Hij mag dan niet van de offers eten. Hij moet zich helemaal in water wassen. Pas als de zon is ondergegaan, is hij weer rein. Dan mag hij van de offers eten, want het is zijn eten. Priesters mogen geen vlees eten van een dier dat is doodgegaan of door een wild dier is verscheurd. Want daardoor worden ze onrein. Ik ben de Heer. De priesters moeten zich aan mijn bevelen houden. Want anders zijn ze schuldig. Ze zullen sterven omdat ze mijn bevelen niet hebben gehoorzaamd. Want Ik ben de Heer en heb hen heilig gemaakt en uitgekozen om Mij te dienen. Alleen de priesters [ en hun gezinnen ] mogen van de offers eten. Verder niemand. Iemand die bij een priester in huis woont, of de knecht van een priester, mag niet van de offers eten. Maar als een priester een slaaf koopt, mag die slaaf er ook van eten, met al zijn kinderen. En als de dochter van een priester trouwt met iemand van een andere stam, mag ze niet meer van de offers eten. Maar als ze weduwe wordt of door haar man wordt weggestuurd, en geen kinderen heeft en weer net als vroeger bij haar vader gaat wonen, dan mag ze mee-eten van het eten dat haar vader van de offers krijgt. Maar iemand die niet bij de priesterfamilies hoort, mag er niet van eten. Als iemand per ongeluk het heilige deel van de offers heeft opgegeten, het deel van de offers dat voor de priesters is, dan moet hij dat aan de priester terugbetalen. En hij moet er nog een vijfde deel als boete bij doen. De priesters moeten er op letten dat de heilige offers van de Israëlieten niet ontheiligd worden. Ze mogen niet toelaten dat mensen schuldig worden doordat ze het heilige deel dat voor de priesters is, hebben opgegeten. Want Ik ben de Heer en heb hen heilig gemaakt en uitgekozen om Mij te dienen." De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron en zijn zonen en alle Israëlieten: Stel dat iemand van het volk Israël of een vreemdeling in Israël iets aan Mij wil offeren omdat hij dat heeft beloofd, of gewoon omdat hij Mij graag iets wil geven.Dan moet het offerdier een gezond mannetjes-dier zijn. Hij moet het van harte aan Mij offeren. Het mag een stier, een mannetjes-schaap of een mannetjes-geit zijn. Hij mag nooit een dier offeren dat niet helemaal gezond is. Want dan ben Ik niet blij met het offer. Elk offerdier moet helemaal gezond zijn, of het nu een stier, een schaap of een geit is. Alleen dan ben Ik er blij mee. Als een dier blind is, of iets gebroken heeft, of verlamd is, of een huidziekte heeft, dan mag dat dier niet aan Mij geofferd worden. Een stier, schaap of geit met te korte of te lange poten mag wel als dank-offer geofferd worden, maar niet als offer voor een belofte. Maar een dier dat misvormd of gewond is aan de geslachtsdelen, mag niet aan Mij geofferd worden. Ook vreemdelingen mogen zulke dieren niet aan Mij offeren. Want zulke dieren zijn niet helemaal gezond. Met zo'n offer zal Ik niet blij zijn." Verder zei de Heer tegen Mozes: "Het jong van een koe, schaap of geit moet na zijn geboorte zeven dagen bij zijn moeder blijven. Maar vanaf de achtste dag mag het aan Mij geofferd worden. Ik zal er blij mee zijn. Je mag het jong van een koe, schaap of geit niet op dezelfde dag slachten als zijn moeder. En als iemand Mij een dank-offer brengt, moet hij dat vrijwillig en van harte doen. Het vlees moet opgegeten worden op de dag dat het dier geslacht wordt. Er mag niets van overblijven tot de andere ochtend. Ik ben de Heer. Jullie moeten je precies aan deze regels houden. Want Ik ben de Heer. Beledig mijn heilige naam niet [ door Mij ongehoorzaam te zijn ]. Ik wil dat jullie ontzag voor Mij hebben. Vergeet niet dat Ik de Heilige ben. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie God te zijn. Ik ben de Heer."