Titus 3:1-3
Titus 3:1-3 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Vermaan hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn; Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn, maar bescheiden zijn, alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen. Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende.
Titus 3:1-3 Herziene Statenvertaling (HSV)
Herinner hen eraan dat zij de overheden en machten onderdanig behoren te zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn en dat zij tot elk goed werk bereid zijn, dat zij niemand belasteren, niet strijdlustig zijn maar welwillend, en alle zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen. Want ook wij waren voorheen onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, verslaafd aan allerlei begeerten en hartstochten, levend in slechtheid en afgunst, hatelijk en elkaar hatend.
Titus 3:1-3 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Herinner hen eraan, dat zij zich aan overheid en gezag onderwerpen, gehoorzaam, tot alle goed werk bereid zijn, geen lastertaal uiten, niet twisten, vriendelijk zijn en alle zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen. Want vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende.
Titus 3:1-3 Het Boek (HTB)
Herinner de gelovigen eraan dat zij de overheid en het gezag moeten gehoorzamen. Zij moeten bereid zijn om altijd het goede te doen. Zij mogen van niemand kwaadspreken en geen ruzie zoeken, maar moeten voor iedereen vriendelijk en zachtmoedig zijn. Vroeger hadden wij ook geen inzicht, wij waren ongehoorzaam, misleide slaven van onze zondige verlangens en lusten. Ons leven was vol wrok en jaloezie. Wij haatten anderen en wij haatten elkaar.
Titus 3:1-3 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Leer de mensen dat ze moeten gehoorzamen aan de regering. Ook aan andere mensen die boven hen staan. Ze moeten altijd bereid zijn om het goede te doen. Leer hen dat ze geen slechte dingen mogen rondvertellen over andere mensen en geen ruzie mogen maken. Ze moeten tegen iedereen vriendelijk en geduldig zijn. Vroeger waren wij zelf ook verblind, ongehoorzaam, verdwaald en de slaaf van allerlei verkeerde verlangens. We leefden in een wereld van haat: we haatten andere mensen en werden zelf gehaat.