Hooglied 4:1-16
Hooglied 4:1-16 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duivenogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten, die het gras van den berg Gileads afscheren. Uw tanden zijn als een kudde schapen, die geschoren zijn, die uit de wasstede opkomen; die al te zamen tweelingen voortbrengen, en geen onder hen is jongeloos. Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is liefelijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. Uw hals is als Davids toren, die gebouwd is tot ophanging van wapentuig, waar duizend rondassen aan hangen, altemaal zijnde schilden der helden. Uw twee borsten zijn gelijk twee welpen, tweelingen van een ree, die onder de leliën weiden. Totdat de dag aankomt, en de schaduwen vlieden, zal Ik gaan tot den mirreberg, en tot den wierookheuvel. Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u. Bij Mij van den Libanon af, o bruid! kom bij Mij van den Libanon af; zie van den top van Amana, van den top van Senir en van Hermon, van de woningen der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden. Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn zuster, o bruid! gij hebt Mij het hart genomen, met een van uw ogen, met een keten van uw hals. Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer oliën dan alle specerijen! Uw lippen, o bruid! druppen van honigzeem; honig en melk is onder uw tong, en de reuk uwer klederen is als de reuk van Libanon. Mijn zuster, o bruid! gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein. Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus; Nardus en saffraan, kalmus en kaneel, met allerlei bomen van wierook, mirre en aloë, mitsgaders alle voornaamste specerijen. O fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloeien! Ontwaak, noordenwind! en kom, Gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten!
Hooglied 4:1-16 Herziene Statenvertaling (HSV)
Zie, u bent mooi, Mijn vriendin, zie, u bent mooi. Uw ogen zijn als duiven van achter uw sluier. Uw haar is als een kudde geiten die neergolft van het gebergte van Gilead. Uw tanden zijn als een kudde pasgeschoren schapen die zijn opgekomen uit de wasplaats. Alle werpen zij tweelingen, geen van hen is zonder jongen. Als een scharlakenrode draad zijn uw lippen en uw spreken is bekoorlijk. Als een opengesprongen granaatappel zijn uw slapen door uw sluier heen. Uw hals is als de toren van David, in lagen gebouwd. Er hangen duizend schilden aan, allemaal schilden van helden. Uw beide borsten zijn als twee kalfjes, de tweeling van een gazelle, die tussen de lelies weiden. Tot de wind van de dag opsteekt en de schaduwen vluchten, zal Ik naar de mirreberg gaan, naar de wierookheuvel. Alles aan u is mooi, Mijn vriendin, er is geen enkel gebrek aan u. Kom met Mij van de Libanon af, bruid, met Mij van de Libanon af, kom! Daal af van de top van de Amana, weg van de top van de Senir en de Hermon, van de holen van de leeuwen, van de bergen met de luipaarden. U hebt Mijn hart veroverd, Mijn zuster, Mijn bruid, u hebt Mijn hart veroverd met één blik van uw ogen, met één schakel van uw halsketting. Hoe mooi is uw liefde, Mijn zuster, Mijn bruid, hoeveel beter is uw liefde dan wijn en de geur van uw zalfoliën dan allerlei specerijen! Uw lippen druipen van honingzeem, Mijn bruid, honing en melk zijn onder uw tong en de geur van uw kleding is als de geur van de Libanon. Een gesloten tuin bent u, Mijn zuster, Mijn bruid, een gesloten bron, een verzegelde fontein. Uw scheuten vormen een paradijs van granaatappelbomen met de beste vruchten, hennastruiken en nardusplanten, nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, met allerlei wierookbomen, mirre en aloë, met een keur van allerlei specerijen. O, bron van de tuinen, put van levend water dat van de Libanon stroomt! Ontwaak, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin, zodat de geur van zijn specerijen zich verspreidt. Laat mijn Liefste in Zijn tuin komen en eten van zijn beste vruchten!
Hooglied 4:1-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Zie, gij zijt schoon, mijn liefste, o, gij zijt schoon; uw ogen zijn als duiven, door uw sluier heen, uw haar is als een kudde geiten, die neergolven van Gileads gebergte. Uw tanden zijn als een kudde geschoren schapen, die opkomen uit het wed, alle met tweelingen, en zonder jongen is er geen. Als een scharlaken draad zijn uw lippen en liefelijk is uw mond. Als een gespleten granaatappel zijn uw slapen, door uw sluier heen. Uw hals is als de Davidstoren, die gebouwd is met tinnen; de duizend schilden hangen daaraan, en alle zijn beukelaars van helden. Uw beide borsten zijn als tweelingjongen van gazellen, die te midden van de leliën weiden. Tot de avondwind waait en de schaduwen vlieden, wil ik naar de mirreberg gaan, naar de wierookheuvel. Alles is schoon aan u, mijn liefste, zonder enig gebrek zijt gij. Kom bij mij van de Libanon, bruid, kom bij mij van de Libanon, daal af van de top van de Amana, de top van de Senir, de Hermon, van de holen der leeuwen, van de bergen der panters. Gij hebt mij betoverd, mijn zuster, bruid, betoverd met één blik van uw ogen, met één snoer van uw halsversiersel. Hoe kostelijk is uw liefde, mijn zuster, bruid, hoeveel heerlijker uw liefde dan wijn, en de geur van uw oliën dan alle specerijen. Van honigzeem druppelen uw lippen, bruid, honig en melk is onder uw tong; en de geur van uw klederen is als de geur van de Libanon. Een afgesloten hof zijt gij, mijn zuster, bruid, een afgesloten wel, een verzegelde bron. Wat uit u opspruit, is een lusthof van granaatappelbomen, met kostelijke vruchten, hennabloemen en nardusplanten, nardus en saffraan, kalmus en kaneel, met allerlei wierookstruiken, mirre en aloë, met al de kostbaarste specerijen. Fontein der hoven, bron van levend water, beken van de Libanon! – Ontwaak, noordenwind, en kom, zuidenwind, doorwaai mijn hof, opdat zijn balsemgeuren stromen! Mijn geliefde kome tot zijn hof en ete daarvan de kostelijke vrucht.
Hooglied 4:1-16 Het Boek (HTB)
Mijn allerliefste, wat vínd ik je mooi! Je bent zo mooi! Door je sluier heen lijken je ogen op tere duiven. En zoals je haar neergolft langs je hoofd, lijkt het op een deinende kudde geiten die langs de hellingen van de Gilead naar beneden komt. Je tanden zijn zo prachtig glanzend en wit, stralend en regelmatig lachen zij mij tegemoet. Je lippen zijn zo rood, ik houd van je mond. Door je sluier heen zie ik je slapen, als de rode helften van een granaatappel. Je hals torent fier omhoog, net als de Davidstoren, die gebouwd is om duizend schilden van dappere strijders op te hangen. Je borsten zijn net twee jonge gazellen die grazen in een veld vol lelies. Ik wil naar die berg met mirre en die heuvel vol wierookgeur tot de avond valt en de schaduwen verdwijnen. Mijn allerliefste, alles aan jou is zo mooi. Er is geen gebrek of onregelmatigheid aan jou te vinden. Mijn bruid, kom bij me vanaf de Libanon. Kom naar beneden van de toppen waarop jij leeft: de Amana, de Senir en de Hermon. Kom tevoorschijn uit het hol van de leeuw en van de berg waarop de panter woont. Mijn zusje, mijn bruid, ik ben helemaal in jouw ban. Na één blik van jou kon ik je niet meer vergeten. Alleen je sieraden al maakten dat ik de jouwe wilde zijn. Mijn zusje, mijn bruid, jouw liefde is mij alles waard. Die smaakt mij beter dan de lekkerste wijn. De geur van jouw zalfolie is heerlijker dan die van specerijen. Mijn bruid, je lippen glanzen alsof er honing op ligt. Onder je tong proef ik melk en honing. De geur van je kleding lijkt op de geuren van de Libanon. Mijn zusje, mijn bruid, je bent nu nog als een tuin zonder toegang, als een waterput afgedekt met een deksel, een bron die verzegeld is. Maar wat uit jou voortkomt, is een boomgaard met granaatappelbomen met prachtige rijpe vruchten en bloemen en nardusplanten. Nardus, saffraan, kalmus, kaneel, allerlei soorten wierook, mirre, aloë en nog andere soorten specerijen. Jij bent de fontein die de tuinen besproeit, de bron die helder, sprankelend water geeft, een beek vanuit de Libanon. Steek op, noordenwind! Zuidenwind, waai door mijn tuin! Laten alle geuren zich vermengen. Laat mijn liefste naar mijn tuin komen en van de heerlijke vruchten genieten.
Hooglied 4:1-16 BasisBijbel (BB)
Hij: "Mijn liefste, wat ben je mooi! Ik vind je zo mooi! Je hebt de ogen van een duif, zo tussen je lange haar. En je haar golft als een kudde geiten die op de bergen van Gilead graast. Je tanden zijn zo mooi als pasgeschoren schapen die net in de beek gewassen zijn. Het zijn allemaal tweelingen. Er ontbreekt er niet één. Je lippen zijn zo rood als roodgeverfde wol. Je mond zegt heerlijke dingen. Je wangen tussen je lange haar zijn zo mooi als doorgesneden granaatappels. Je hals is zo mooi als de toren van David waaraan duizenden schilden van helden hangen. Je borsten zijn glanzend bruin als twee jonge gazellen, een gazellentweeling die tussen de lelies in het gras graast. Als de dag aanbreekt en het donker verdwijnt, ga ik naar jou: een berg van mirre, een heuvel van wierook. Je bent van top tot teen mooi, mijn liefste, je bent werkelijk volmaakt. Kom van je berg naar beneden, naar me toe, mijn bruid. Kom van je berg naar me toe. Kom naar beneden van de Amana, van de top van de Senir, van de Hermon. Verlaat de bergen waar de leeuwen en luipaarden wonen. Met één blik van je ogen heb je me veroverd. Met één snoer van je ketting heb je me betoverd. Het is heerlijk dat je van mij houdt, mijn meisje, mijn bruid. Het is nog heerlijker dan wijn. En jouw parfum ruikt lekkerder dan alle specerijen. Je lippen zijn zo zoet als honing, mijn bruidje, je mond is zo heerlijk als melk met honing. Je kleren ruiken zo lekker als het bos op de Libanon. Je bent als een afgesloten tuin, mijn bruid, waar alleen ik mag komen. Je bent als een afgesloten bron, waar alleen ik water mag halen. Je bent als een paradijs waar prachtige granaatappelbomen groeien met heerlijke vruchten. Er groeien hennabloemen en nardusplanten. En niet alleen nardus, maar ook saffraan, kalmoes en kaneel, allerlei wierookstruiken, mirre en aloë, alle heerlijke specerijen die er maar zijn. Je bent als een bron in een tuin, een bron met fris, stromend water, een beek van de Libanon!" Zij: "Kom, noordenwind! Waai, zuidenwind! Waai door mijn tuin, zodat alle geuren vrijkomen! Dan komt mijn liefste naar zijn tuin om van die heerlijke vruchten te eten."